Pagina:Stijl vol 03 nr 01 p 001-012.djvu/6

Deze pagina is proefgelezen


Deze beide richtingen, de een die met de kreet „Zurück zu Mozart” meerdere melodie wil, de andere die door meerdere toonstrakheid onze muzikale ervaring uit het harmonische element wil reconstrueeren, moeten gezien worden als de muzikale openbaring van twee met elkaâr in strijd verkeerende wereldbeschouwingen.
Tezamen vormen ze een reactie op de thematische toonzetting. Hiervan zegt Paul Bekker: „Wir stehen heut der Bankerotterklärung jener klassisch-romantischen Kunst gegenüber. Uber die genialen Barockschöpfungen eines Wagner und Liszt hinaus ist sie zur technischen Künstlerei, zu einem leeren Talentspiel, zu einem Handel mit ausgemünzten Werten geworden (R. Strauss).”

Waar het melodische element, zich openbarend in de voortdurende repeteering van een gebroken of ongebroken motief, het steunpunt was der decoratieve, natuurlijke muziek, — waardoor ¾ der klassieke muziek ornamentaal is, — daar is het gelijktijdige (synchronisme), het naast-elkaâr der volle tonen het steunpunt der moderne, abstracte muziek.
Melodie is vorm.
Wat het vernietigen der natuurlijke vormverschijning is in de schilderkunst, dat is het vernietigen der melodie in de nieuwe muziek.
Dit wil niet zeggen, dat in de nieuwe muzikale conceptie het melodische element gansch en al zal teniet gaan. Dit kan nimmer bij een uitdrukkingsvorm die zich in tijd (1 dim.) beeldt. Door het voortgaan-in tijd (na-elkaâr) als karakteristieke eigenheid der muziek, blijft deze altijd aan een melodisch rythme gebonden [1], doch in de romantisch-klassieke muziek kwam dit rythme te veel op natuurlijke wijze, door herhaling en versmelting domineerend naar voren.
De moderne komponist daarentegen (Schönberg in ’t bizonder) komponeert hier tegenin en brengt zoo het harmonisch naar voren terwijl het melodische dan geheel op de wijze der muziek daarin is voorondersteld.
De overeenkomst met de schilderkunst is hierin treffend, we kunnen het melodische der oude muziek zien als het individueele, tegenover het harmonische der nieuwe muziek als het universeele.
De oplossing van het muziek-probleem zal evenals in de schilderkunst, gezocht moeten worden in een evenwichtige ontwikkeling van Harmonie-Melodie.
Bewijsvoerend voor het universeele karakter van het harmonische element is ook het feit dat de aegyptische hymnen en veel exotische muziek een meer universeel levensgevoel uitdrukten door gebruikmaking van de volle toonschaal (pentatonisch).
Hierin treffen wij een overeenkomst met de primaire kleur in de nieuwe schilderkunst aan. Voor elke meer verdiepte kultuur is de primaire kleur een psychische noodzaak. Om het opkomend stijlbewustzijn in de muziek parallel te zien met eenzelfde begrip in de

6

  1. Hierin vertoont zij een overeenkomst in wezen met de architectuur, vooral de straatarchitectuur en het denkbeeld van Oud, dat het harmonisch-evenwichtige slechts in het stadsbeeld als geheel te verwerkelijken zal zijn is daarom zeer logisch. (Zie Architectonische Beschouwing in „De Stijl” Tweede Jaarg. No. 7 blz. 82).