Pagina:Stijl vol 03 nr 08.djvu/9

Deze pagina is proefgelezen


Welnu, het leven is niet anders te kennen dan volgens den inhoud van het bewustzijn, samengesteld uit de onbeperkte, oneindige opeenvolging van beelden, waarin tijd en ruimte slechts menschelijke, willekeurige onderbrekingen zijn! Deze doordringen elkaâr in ons bewustzijn (dus in de realiteit) en heffen in het vers de opeenvolging in tijd en ruimte, het na- en naastelkaâr op, De realiteit bestaat dus niet maar ontstaat tegelijk met den bewustzijnsinhoud welke op zijn beurt weder het woord voortbrengt.
Van het verkeerde gezichtspunt uit, dat der categorieën, zou men deze realiteit een abstracte kunnen noemen, hoewel dit doorelkaâr van beelden of beeldverschijningen veel dichter de waarheid benadert dan al het geleuter langs het aaneengeknoopte touw in één afgesproken richtng.
Het universum is langs den weg der doode phylosofische systemen altijd gedacht als een bestaande totaliteit, maar het heelal wordt gemaakt en vermaakt, wordt en verwordt in elk en een en hetzelfde oogenblik. In deze functie van het heelal zijn wij ingeschakeld, begrepen, pogend onze mentaliteit als middelpunt van dit proces te vestigen — wat natuurlijk altijd mislukt.
Op deze maniet trachtten de klassieke wijsgeeren het heelal onder een glazen stolp te vangen. In werkelijkheid zijn wij voortdurend medeplichtig aan de schepping van het heelal, een schepping die nooit voltooid wordt.
Het gaat in de nieuwe kunst erom de bewustzijnsinhoud te elimineeren en in een vrije samenvatting van beelden uit te drukken. Deze beelden zullen elkaâr meer of minder bepaald maar altijd anaturalistisch opvolgen en onderbreken. Het geheel zal altijd een analogie zijn van de „wordende” totaliteit.
Het verwijt dat mijn bedoeling weer een nieuw of ander soort individualisme in het leven roept is geheel ongegrond. Het nieuwe vers kan uit oorzake van het bovenstaande nooit een concentrische maar slechts ’n exentrische bepaling van het „ik” inhouden. D. w. z. wanneer iemand sterk wordt beheerscht door (onder den indruk is van) een gebeurtenis op straat, b.v. een man slaat een vrouw, dan kan men er zeker van zijn, dat de toeschouwer, slechts onder zekere (physische) voorwaarden toeschouwer blijft, doch dat zijn bewustzijn zich in de voorstelling zoodanig verplaatst, dat hij zoowel den man is die slaat als de vrouw die geslagen wordt.
En zoo is het met de geheele levensvoorstelling, die onze bewustzijnsinhoud vormt, doch altijd evenredig blijft aan de onderscheidene invloeden die het eeuwige zelfbewustzijn (het „ik” of de wil) op de realiteit uitoefent.
In de nieuwe verskunst zoeken wij de juist woorden om de bestanddeelen van de bewustzijnswerkelijkheid zoo zuiver mogelijk naar buiten uit te drukken. Wij zouden dit ook het organiseeren van onze intuitie kunnen noemen, ’n uitdrukking die voor alle kunsten opgaat.

Wanneer wij dus de logica van onzen bewustzijnsinhoud als maatstaf nemen voor de nieuwe verskunst, dan zal het mogelijk zijn dat een vers X-Beelden op de bedoelde wijze treft. Begrijpen is voor kunst altijd uitgesloten. Kunst houdt op waar men haar begrijpt. Poësie laat zich niet begrijpen — zij grijpt.

Niets is geschapen, doch alles is voorhanden. Echter in geen enkelen bepaalden vorm of

71