Z. Neen, voorheen kon dat, b. v. in de middeneeuwen. Thans is de productie van den werkman „massaproductie” en mòet dat zijn. Deze productie wordt geleid door intellectueelen of kunstenaars van dèze is de nieuwe kunst te verwachten. De werkman is te veel „machine” en, evenzeer als de bourgeoisie en de aristocratie, te veel met het materieele alleen bezig, om zoo te zeggen! — Het is de nieuwe mensch, resultaat van werkman, bourgeoisie en aristocratie ... maar geheel anders dan deze, van wie de Nieuwe Beelding komen moet en voor wie zij is! Slechts deze kan den nieuwen tijdgeest realiseeren, ook als schoonheid: zoowel in maatschappij als in beelding.
X. Toch begrijp ik niet dat U het schoone zoo reëel wilt beleven, U, die mij van abstractreëel leven sprak!
Z. Ik zeide reeds dat het abstract-reëele leven slechts voorbereiding is welke het maatschappelijk leven, zoowel als het aspect onzer omgeving moet omwerken.
X. Op deze wijze kan ik ’t begrijpen. Maar schenkt de innerlijke wel zòo de aandacht aan het uiterlijke? Leeft hij niet meest in een sobere omgeving?
Z. De nieuwe mensch is op andere wijze „innerlijk” dan U denkt: hij is verinnerlijkte uiterlijkheid ook! En het andere deel in hem, het meer bewust innerlijke, zal hem meer bewust zijn uitdrukking juist in het uiterlijke doen zoeken. De nieuwe mensch zal zich juist onderscheiden door zijn volle aandacht ook aan alle uiterlijkheid te schenken. Hij zal niet rusten voor het de zuivere uitdrukking van het innerlijke en uiterlijke beiden, is.
X. Maar waarom zijn er dan zooveel „innerlijken” die niet die behoeften schijnen te hebben?
Z. Wat ik zeide geldt alleen voor den nieuwen mensch, die beeldend heeft leeren zien, voor den nieuwen mensch, die meer volledig is. Die behoefte niet te hebben is onvolledig, is eenzijdig zijn. Volledig zijn is geheel en al „waar” zijn. Het houdt in dat het innerlijke en uiterlijke volkomen gelijkwaardig is, dus een eenheid vormt. Dàn is het uiterlijke een beeld van het innerlijke dat zich samen ook in alle uiterlijkheid spiegelt. Daarom wantrouw ik de geestelijkheid van hen die zich, in dezen tijd, met het grillige omringen en daar graag in leven, die kunst ook liefst „grillig” zien!
X. De nieuwe tijd is dan lastig: in deze moet men ook op alles letten! En ondanks haar verinnerlijking is zij toch heel uiterlijk dan!
Z. Voor den nieuwen tijd moeten we zuiver zien: dit is alles. En wat haar wezen betreft: de kunstuiting beeldt de evolutie van den nieuwen mensch. Aan de kunst-uiting komt het stadium van innerlijkheid uit. Zij toont dat gelijkwaardige beelding van het innerlijke en uiterlijke het stadium van meer evenwicht is ... en wat zoeken we meer dan evenwicht? De oude tijd, de oude kunst zocht het door middel van vorm... is deze nog niet meer uiterlijk? Het geheele lijden van alle kunstenaars van voorheen heeft dan ook daarin bestaan, dat ze het innerlijke in vorm niet tot zuivere uitdrukking kònden brengen.
X. Maar begeerden zij dat?
Z. Onbewust begeerden zij het: de intuitie, de oorsprong van kunst, begeert het steeds.
Y. Dan moet het lijden van den kunstenaar die niet in vorm beeldt ook minder zijn.
82