Pagina:Stijl vol 03 nr 10 p 081-088.djvu/8

Deze pagina is proefgelezen

men (verholen) met deze animale negerproducten willen bewijzen, dat de negers al onbewuste Brancusis, Archipenkos, Boccionis, Lipchitzen enz. waren — of heeft men willen aantoonen dat deze kunstenaars onbewuste negers zijn? Wat nog kort geleden tegen ons als wapen moest dienen, dient thans opeens als schild. En niet slechts als schild, maar ook als voorbeeld. Men leze maar eens wat de heer Dr. A. J. Resink al zoo bij elkaâr fantaseert ter gelegenheid van de tentoonstelling van Indonesische plastiek in het Kunstnijverjeid-Museum te Haarlem. Alles wat er in Duitschland, Frankrijk en Italië over deze weergalooze negerkunst gezegd is, zinkt hierbij in het niet. De heer Resink slaat het record. „Want, zegt de heer R., de wilde is de geniaal beschaafde mensch en als een beschaafde mensch geniaal wordt, dan doet hij dit in onbewuste terugkeer naar de wilden”. We gunnen de heer R. van harte deze genialiteit, die met genialiteit wel synoniem zal zijn. Wij danken er voor om weer tot den aap terug te keeren. Wij hebben blankere verlangens.
Het Kubisme wordt door den heer Resink niet vergeten. „Bij de lichtbeelden wist de heer Resink een treffende analogie aan te wijzen met hetgeen de kubisten zoeken”. Zoeken N. B. Ja, ja. Precies. Zeer oppervlakkig beschouwd, met leekenoogen (en met niet meer dan dat) schijnen negerplastiek en moderne kunst, b.v. in de anti-proporties iets gemeen te hebben. In wezen zijn ze elkaars polen. De moderne kunst is over natuurlijken vorm heen (het kubisme geeft: overnatuurlijken vorm), de negerkunst nog niet aan natuurlijken vorm toe (zij geeft: primitief-natuurlijken vorm). Dit hebben onze cultuurdilettanten en kritische echo’s-van-’t oogenblik (men herinnere zich wat de raskrantenkritikus, K. Niehaüs van de „Telegraaf” over Picasso’s „negerkunst” ten beste gaf) blijkbaar vergeten en het grappigste is, dat het heele negerstandje in elkaar valt wanneer zij uit den mond van den vermeende bron voor de negerkunstliefde, Picasso naar aanleiding van een enquête in „L’Action” vernemen: „L’art nègre? Connais pas!” („L’Action” no. 3, blz. 25). In deze enquête vinden wij ook een bevestiging van Rosenberg, dat Picasso’s kunstrevolutie reeds lang voltrokken was, voor hij negerplastieken onder de oogen kreeg. „Quoi qu’en dise M. Rosenberg, Picasso avait déjà accompli sa révolution lorsque des sculptures nègres lui tombèrent sous les yeux. Paul Dermée, blz. 24). Wij ontkennen niet dat er eenige waarheid zit in de primitieve wijze van vorm-zien, zoowel van negers als van kinderen, maar wij herhalen de uitspraak van Jean Cocteau: „La crise nègre est devenue aussi enuyeuse que le japonisme mallarméen”.

ONTVANGEN BOEKEN EN TIJDSCHRIFTEN.

Dr. H. A. Naber: De rol der meetkunde i. d, beeldende kunsten. (Uitgave: N. V. Theosofische uitgeversmaatschappij, Amsterdam).
Alfred Flechtheim: Wilh. Morgner 1891—1917 (Galerie Flechtheim, Düsseldorf).
J. B. Neumann’s Bilderhefte (Verlag: Graphisches Kabinett. J. B. Neumann, Berlin.
Terramar (no. 23/24). - Lumière (no. 12). - The Chapbook (no. 13). - Das Inselschiff (Juniheft). - Das Tagebuch (Heft 31). - Het Getij (no. 8). - Der Sturm (no. 3). - Klei (no. 16). - De Nieuwe Amsterdammer (no. 292). - Les Marges (Tome XIX no. 75). Gewapend Beton (No. 11). - Bouwk. Weekblad (no. 33). - De Bouwwereld (no. 32).

88