Pagina:Stijl vol 03 nr 11 p 089-096.djvu/4

Deze pagina is proefgelezen

De natuur van den geest. — In het geestelijk prisma zijn de assen bewegelijk en niet stabiel. Zij worden gedurig in den tijd verlegd en door den tijd vermenigvuldigd. Bij het verspringen der facetten — het wettelijk gevolg der bewegelijkheid (geestelijke activiteit — verschijnt gedurig een andere kleur door de oneindigheid geprojecteerd. Deze projecties noemden wij voorheen denk-beelden, doch het beeldend denken, erkent ze als werkelijkheid, als leven, als onzelfstandige eenheid met de materie.

Individueele en collectieve bevrijding. — De massa is de baaierd. De persoonlijkheid, de wil. Deze gaf steeds aan de eerste order, eenheid, evenwicht. Slechts een collectieve persoonlijkheid zal door eenheid van wil (geordende wilsconcentratie) een nieuw levensevenwicht scheppen. Wanneer een massa niet tot algemeen bewustzijn komt van „zichzelf” en zich niet als massa, als blok bevrijdt, d.w.z. verindividualiseert is er geen actie van uit een collectieven wil mogelijk, al wordt deze ook al van buiten af door de individueele persoonlijkheid gewenscht, met het doel door middel van de massa, het blok, den natuurlijken vorm der samenleving te vernietigen. Terwijl de individueele persoonlijkheid den natuurlijken vorm van de samenleving (letterlijk ewn ideeël) te boven is, is de massa aan de incividueele persoonlijkheid nog niet toe. Zij leeft nog in vorm, door vorm, als vorm en is voor een „vormlooze” samenleving, voor gezag(dwang)looze orde, vrijwillige orde, nog onrijp.

Waarde der vernietiging. — Door vernietiging maakt de geest zich tot voorstelling van den wil.

Van mansarde tot kelder. — De geest is een huis met vele étages. De eerste étage is de mansarde, de hoogste étage de kelder. Het leven van elken geestelijken mensch (van elken menschelijken geest) is van deze waarheid de zeer precieze voorstelling.

Ruimte,d, natuur. — Ruimte is getal. Tijd vermenigvuldiging. Natuur een repeteerende breuk.

LIJSTENAESTHETIEK

DOOR THEO VAN DOESBURG

Opgedragen aan de ultra-individualistische kunstcritici o.a. ...

De opvatting, dat een schilderij zonder lijst ten eenenmale ophoudt een schilderij te zijn, is nog niet zoo héél lang overgewonnen. In 1887 althans acht de recensent van „De Portefeuille”, de teekening: „Het Kasteel” van Thijs Maris „de kosten van de lijst niet waard.” Hoeveel die kosten precies bedroegen, meldt „De Portefeuille” niet. In 1887 was met den smaak van de versierde kapitalen nog niet te boven. Een windwijzer bovenop een Gothische F. was lang geen zeldzaamheid. Was het — om de kosten — niet doenlijk den lithografischen afdruk van een kunstwerk, van lijst te voorzien, dan hief men dit bezwaar op, door de lijst in een vers om te beelden.

92