Zwitserland. — Internationale tentoonstelling der avant-garde. Van 23 December 1920 tot en met 25 Januari 1921 zal te Genève een buitengewone manifestatie plaats hebben van uitsluitend moderne kunst (schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, kunstnijverheid enz.). Deze expositie zal ten doel hebben alle nieuwe richtingen, alle waarlijk nieuwe talenten, uit alle landen te doen kennen en dit buiten elk baatzuchtig of mercantiel oogmerk. De Zwitsersche Staat heeft voor dit doel de Hoofdzaal in het „Palais Electoral” beschikbaar gesteld. Deze Hoofdzaal van 50 Meter lengte en 38 Meter breedte, met een gaanderij van dezelfde afmeting, beide uitstekend verlicht, kan 5 à 6000 werken bevatten. De werken zullen volgens het land van oorsprong gerangschikt worden. De inzendingen der uitgenoodigde kunstenaars zullen onbeperkt zijn. Alle kunstenaars zijn gelijk berechtigd. De werken zijn vrij van invoerrechten, terwijl het Comité nog in onderhandeling is betreffende vrij transport. Uitvoeringen van meest-moderne muziek, zullen tijdens de tentoonstelling georganiseerd worden. In de uitvoerige, geïllustreerde catalogus, zal door den Franschen kunstcriticus Elie Faure een uiteenzetting gegeven worden van de verschillende moderne Kunstrichtingen. Het Comité is als volgt samengesteld. Eereleden: Théodore Bret, Chancelier d’Etat; Maurice Stoessel, Conseiller Administratif, Délégué aux Blaux-Arts; Alfred Cartier, Directeur général du musée d’Art en d’Histoire; Robert Godet, Henry Déonna, Alfred Boissier, Commisaire générale. Uitvoerende leden: Marcel Bouraine, Président-Tresorier; Abel Gerbaud, Vice-Président; Albert Daenens, Correspondant; Fréderic Denis, Correspondant; Léon Dunand Sécrétaire, en Théo van Doesburg; Représentant et Correspodent de La Hollande.
Deze kunstmanifestatie, die voor ’t eerst te Genève plaats heeft, zal in alle centra van Europa, London, Parijs, Brussel, München enz., herhaald worden.
AANTEEKENING BIJ DE BIJLAGE.
Voor het nieuwe schilderen in de architectuur is een goede architectonische ruimte-indeeling vereischte. Wanneer architect en schilder uitgaan van éen begrip n.l. van evenwichtige indeeling, de eerste van de Ruimte, de tweede van de Kleur, zal dit kunnen leiden tot een, zoowel architectonische, als schilderkunstige beelding der ruimte. Deuren, kozijnen, lambriseeringen enz. zullen vlak zijn en door niets dan hun architectonische indeeling esthetisch. Daar in het hier gereproduceerde intérieur het tegendeel het geval was, de kamerruimte slechts toevallig en materieel, werd de taak van den schilder, om door evenwichtige kleurindeeling een esthetische ruimte te beelden, zeer bemoeilijkt. De slechte, impressionistische architectonische indeeling (men lette op de schuine hoeken, de kruisverbindingen der deuren enz.) komt steeds met een strakke kleurindeeling in conflict. Niettegenstaande wist de schilder de vijf beschilderde vlakken (plafond en muren) met de meubels, volgens bepaalde maat en verhouding door Rietveld ontworpen tot een compositorisch geheel, te maken.
In de volgende nummers van „De Stijl” hopen wij dergelijke intérieurs in kleur te kunnen reproduceeren. Het hier gebodene, als studie opgevat, kan ondanks het gemis van de kleuren (blauw-groen, rood-zwart en wit) toch eenigszins een indruk geven op welke wijze een schilderkunstige kleurindeeling in een drie dimensionale ruimte mogelijk is.