Pagina:Stijl vol 04 nr 05 p 065-076.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen

is meer zekerheid dan in de met bewustzijn gedreven tik-tak-takketak der telegrafeertoestellen, hoe bewonderenswaardig die ook realiseeren onze behoefte om tijd en ruimte te overwinnen. Wie meent dat ik een apologie voor het futurisme schrijft, vergist zich. Ik laat het leven zich door mij denken en beschrijven en ik bemerk met onoverwinbare verwondering, dat er in de ruimtelijkheid van ons reeël, anti-abstract denkvermogen geen rechte lijn bestaat, waarin voor mij het bewijs schuilt, dat er aan het leven, geen bepaalden inhoud ter grondslag ligt. Dit maakt vanzelf elke, langs een hypothese afgebakende philosophie of wetenschap onmogelijk. Deze eerste beschouw ik dan ook als louter kwakzalverij, indien ze opzettelijk is, of als kinderspel indien ze niet opzettelijk is. Uit vrees van de eenigste waarheid die mij interesseert, het leven nml., af te dwalen moet ik deze draad van mijn gedachten weer in de ruimte laten wegdrijven ... De waarheid is niet de inhoud van het leven en al onze hersenmanipulaties ten opzichte van haar zijn fictief. Wij randen het leven nooit met onze gedachte aan en wat ons als levensprojectie wordt voorgezet verandert noch het leven noch ons zelve. De fout ziet natuurlijk ieder: de beroepsdenkers en geleerden hadden »het leven« en »onszelve« als twee verschillende dingen beschouwd, onze hersenen als ’n soort van knip, de hypothese als lokaas, waarmee het leven dan gevangen zou moeten worden. Wij zijn echter in het leven begrepen en elke erkenning wordt achterhaald, door de ontkenning. Wanneer wij de samenstellingen van metaal waardoor (door het contrast van het dynamische en het stabile) motorisch een door cijfers bepaalde kracht wordt uitgeoefend, eenmaal als volkomen gelijkwaardig aan ons vleesch en aan de wonden in dat vleesch erkend hebben, zullen wij de functie van onze hersenen niet meer weten te scheiden van de werking eener freezeermachine. Ik heb mij daarover nooit verbaasd zooals Papini, evenmin heb ik den geest beschouwd als ’n put waar alles en allen in verzinken zooals Gentile.

67