Pagina:Stijl vol 04 nr 09 p 129-136.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen

in het leven beeldt de mensch zijn wezen. Als domineerende natuurlijkheid, materie, dier, zocht hij de beeldende uitdrukking daarvan.
Kunst, hoewel zij haar steun vindt in het materieele, is au fond het materieele vijandig.
Zij is het vijandig naarmate het zich veruiterlijkt. De diepste kunst kleedt zich in de minst grillige verschijning: in muziek uit zij zich door middel van de minst dierlijke materie.

De massa evenwel erkent alleen het innerlijke in het meest uiterlijke: au fond slechts in het dierlijke. Zij waardeert kunst alleen in natuurlijke (au fond dierlijke) inkleeding. De massa wil van geen verinnerlijkte uiterlijkheid noch van veruiterlijkte innerlijkheid weten. En toch komt alleen door deze twee-eenheid het gerijpte individueele en het bewust geworden universeele tot beelding.
De massa beschouwt zich als „mensch“ „volgroeit“ te zijn. De kunst toont, dat het dierlijke nog in haar domineert. Het dierlijke vertoont zich niet primitief maar als verfijnde, verbloemde dierlijkheid. Terwijl de zuiverheid van het dier gemist wordt ontbreekt de zuiverheid van den (waren) „mensch“. Het kenmerkend menschelijke, de geest, is vertroebeld in het dierlijke. Zoo kunnen alle uitingen niet anders dan vertroebeld zijn. De intuitie tracht ook dan zich zuiver te uiten maar kan de vertroebeling niet geheel ontkomen. Want het werktuig der intuitie, de mensch, de kunstenaar, is onzuiver. Eerst de mensch volgroeid, als waarlijk mensch, komt boven het dierlijke uit en, ten slotte, tot zuivere uitdrukking, beelding, van zijn diepste wezen. Dan eerst wordt ook in de kunst verbloemde dierlijkheid te niet gedaan. Dan zal men zich in kunst niet meer van de beeldingsmiddelen van den ongerijpten mensch kunnen bedienen noch van het natuurlijk, dierlijk geluidsorgaan. Klank of geluid door niet-verdierlijkte materie voortgebracht zal hem schooner zijn dan dat door min of meer dierlijke materie. Het geluid eener

131