Pagina:Stijl vol 04 nr 09 p 129-136.djvu/4

Deze pagina is proefgelezen

machine zal hem — als timbre — symphatieker zijn dan gezang van vogels of menschen. Een zelfde rythme zal hem door materie en wijze van geluidvoortbrengen min of meer individueel zijn: het rythme eener heimachine zal hem meer „innerlijk“ klinken dan een dergelijk rythme van zingend-gezegde kerkgebeden. Zoo zal hij van zelf tot het zoeken van geheel andere, van wezenlijk-nieuwe, instrumenten komen. Het is noodzakelijk omdat juist door de instrumenten aan de eischen van muziek-als-zuivere-kunst voldaan moet worden.
Zuivere kunst heft niet alleen het „rechtstreeks“ dierlijke, maar ook alle domineeren van het natuurlijke op. Ineenvloeieng en voortdurende, voort-„gaande“ herhaling stempelt tot natuurlijkheid. Gelijktijdige ineenvloeieng van toontrillingen zoowel als voortduring er van (toon-in-eenvloeiïng zooals we in de natuur waarnemen) ging de oude muziek tegen door het geluid te „ordenen“ en tot „bepaalde harmonie“ te brengen. Maar hierin is zij niet boven het natuurlijke uitgekomen. De toon waarborgt in de oude muziek geen voldoende vastheid en in toonschaal en compositie komt ineenvloeiïng en herhaling weer naar voren. De muziek zal door middel van nieuwe instrumenten een nieuwe ordening moeten aandurven, om tot meer universeele beelding te komen. Zonder andere techniek en andere instrumenten is deze beelding niet denkbaar. Mechanische uitvoering zal noodzakelijk blijken[1], want de menschelijke aanslag brengt steeds min of meer het individueele voort: zij verhindert volkomen vastheid van toon. Andere instrumenten zullen onvermijdelijk zijn wil men golving, ronding, ineenvloeiïng en daarmede het domineerend natuurlijke opheffen. Wil men toon tot in consequentie verstrakken, dan moeten de instrumenten 1o tonen geven zoodanig dat golflengte en trilling van een bepaalde toon constant blijven zoolang de toon

132

  1. Zie mede in dit verband „Grondbegrippen der nieuwe Beeldende Kunst“ door Theo van Doesburg blz 177 onderaan. Tijdschrift voor Wijsbegeerte 1919 no. 2.Red.