en dat nu weer gangbare koopwaar geworden is) het einde der schilderkunst beteekende.
Tien jaren van verdere ontwikkeling waren reeds voldoende om te bewijzen, dat het kubisme aan kleurbeelding nog niet toe kwam en het kubisme slechts beschouwd kon worden als een problematisch stadium der schilderkunstige ontwikkeling in het algemeen, dat noch Picasso noch Braque, noch Léger te boven kwamen.
Niet de kunst, maar slechts de persoonlijkheid die haar vertegenwoordigt is begrensd. Zoo was het einde van Seurat het begin van Rousseau, het einde van Cézanne het begin van het kubisme, het einde van het kubisme de aanvang der vormlooze kleurbeelding, welke op haar beurt de belofte in zich houdt voor een totaliteitsbeelding, waarin alle uitdrukkingswijzen in een vorm-looze monumentaliteit nml. in verhoudingsmonumentaliteit vereenigd zijn.
Eerst dan wordt de schilderkunst reeël en houdt zij op abstract te zijn. Immers, de term abstracte schilderkunst kon slechts waarde hebben tijdens haar problematische overgangsperiode. Zoodra zij echter met haar eigen werkelijke uitdrukkingsmiddel, de vlakke kleur, beeldend optreedt, houdt zij op, abstract te zijn, maar wordt zij inderdaad reeël.
Welke diepere gronden, voor deze continueerende evolutie in den menschelijken geest, voorhanden zijn, is door „De Stijl” reeds meermalen aangetoond. (Men zie in dit verband de artikelen van Piet Mondrian in de 1e, 2e en 3e jrg.) Wij kunnen hier volstaan met het inzicht, dat deze ontwikkeling even noodzakelijk als gezond is. Wij moeten begrijpen, dat een nieuwe beeldingswijze slechts kon groeien uit een totaal veranderd ervaringsvermogen, waarin idealiteit en realiteit gelijkwaardige levenselementen geworden zijn. Dat reeds met het kubisme, het nieuwe ervaringsvermogen werd ingeleid, ziet ook Maurice Raynal. Door het kunstwerk, dat van het nieuwe ervaringsvermogen de uitdrukking is, wordt in den beschouwer een nieuwe ervaringsmogelijkheid der realiteit wakker geroepen. Het zijn de kunstenaars, die, evenals
149