Pagina:Stijl vol 04 nr 11.djvu/13

Deze pagina is proefgelezen

tjoe-hoej?? tjoe-hoej?
„Vogel? Waar?“
’t opstijgen van geluiden doorelkaâr
„HÉ?“„O ja“... „kijk, kijk ’t verdwijnt.“
„Wat zeg je?“
jongen.Bij ’m.Grijns.Voorbij ’m.
opeens: HELLE RUIMTE groen groen goud oranje diamanten Paard haag boomen reusachtige spinnewebben tegen hemel wit blauw diamanten robijnen spheren tintelende witte bollen
WITGRIJSROSE
LINKS: PAALTJEPAALTJEPAALTJEpaaltje
STREEP glinsterende slingen S-vormig daarboven
RECHTS: groen hel-groen geel-groen glinsterend
zwarte diamant indigo-streep in de verte

Direct naast mij links op-neer
heen en weer
schokkend draaiend
hoedhoofdJas
hoedhoofdJas

(hand in de lucht glinsterende nagel „kijk daar ’t licht ’s“)
Overal: cirkels cirkels trillen rillen schudden schokken snoeren diamanten kruipende krimpende zilveren slangen overal rondom door alles in alles om alles op alles Alles

HA!

Cirkels halve cirkels kwartcirkels schudden spiralen trillen zilverdraad golvend schitterend Enorme Oven
kleurige weeke kokende
massa ademen nerveus koortsig hysterisch snel

HA!

Wit zwart oranje groen
donkere strepen gekrioel van kleurige vormpjes
Over alles heen: blauw glazen glinsterende Stolp waarin en onder

Ik

April 1915

DE EEUWIGHEID

Een lach is op de straat
dien ik niet hoor.
De tafel vóór mij
ligt vol dingen
die ik niet zie.
Nu wil ik huilen
dan weer zingen.
Waar of ik ben?
Ik weet niet waar en of ik ben
Het lichtje naast mijn arm
grijpt mijn gezicht
met 1000 fijne naalden.
Voelhorentjes van goud.
Toch zie ik niet het licht.
Ik liet de wereld los.
De wereld liet mij los.
Waar of ik ben?
Ik weet het niet.
Ik weet niet waar ik ben
’k Ben niets en alles
niet één en
Iedereen.
Ik adem, doch ik weet
het niet.
Leef ik of ben ik dood?
’k Geloof alle twee.
Ik geloof — maar weten
doe ik niets.
Hoe zou ’k iets weten?
Hier houdt het weten op.
Hier houdt het denken op.
Hier telt geen uur.
Geen duur
Geen ruimte
en geen tijd.
Dit is de eeuwigheid.

(1914)

171