Pagina:Stijl vol 04 nr 11.djvu/7

Deze pagina is proefgelezen

DE MISDADIGER


(geheel toonloos)

Mijn leven is ’n zwarte grond met lijnen grijs en roode vlekken.
Mijn leven is ’n laan bij nacht, waar duisetere figuren
achter de boomen staan te gluren.
Mijn leven is ’n halve maan boven kool-zwarte heesters.
Mijn leven is ’n oude rok, gescheurd en vol met vlekken.
Daar loop ik in den nacht mee rond on schaam ik mij als de
morgen komt.

Ik en de zon, wij blozen dan

Mijn leven? — ’n dichtgevroren gracht bij nacht.
’t ijs is glad.
De enkel zwak — je glijdt.
’n Bijt. ’n Bijt.
’n Bijt bij nacht.
De wereld is ’n blinde muur, die mij verschrikt en opjaagt als ’n aangeschoten haas.
De wereld is ’n harde steen, die groeit en groeit door ons geween.

Mijn leven is ’n nauwe cel.
’n Harde korst.
’n Houten hel.
Eén kool-zwart oog.
’n Strak gezicht.
’n Vuile wand met ingekraste namen.

Huj!
Mijn leven is ’n cijfer.
Mijn dood is ’n getal.

(1916)


LOBELIA I


Op mijn tafel
is de hemel:
sterren - wit in
lila-blaauw
Op mijn tafel
staat ’n inktpot
Ligt een smerig
eindje touw.

Wat is de hemel
diep
wat is de hemel
hoog
wat is de hemel
rond
rond
rond
wat is de hemel
blaauw

Wat zijn de sterren
wit
wit
wit
Dit is de hemel
Dit
Dit
Dit

LOBELIA II

(te lezen met teruggehouden adem)

’K Kom thuis
in de donkere
kamer
Wat is ’r?
Wat is ’r?

’k Maak
licht.
Wat was ’r?

Ah!
Ja!
’n Engel ..,
’n Engel ..,
hier ...
hier ...
hier ...
in mijn ...
in mijn ...
afwezigheid ...
Ah!
Ja!
’n Engel ...
’n Engel ...
Geschreid ...
Geschreid ...
Geschreid ...

(1916)
165