plastiek daarentegen is voor het domineerend-individu: voor den onvolledigen mensch. Of deze „collectief“ (kerk, communisme, enz.) optreedt of als enkeling, het is om het even: hij komt niet tot harmonie. Hij klampt zich vast aan vormplastiek, omdat daarin het physieke (materieele) domineert, dus geen uitdrukking van bepaaldheid-in-harmonie, maar van tragiek is.
De overgang van Vormplastiek tot Neo-Plastiek was geleidelijk, maar de grens scherp.
Daarom is de strijd hevig. Vanaf, dat het verschil in graad van verdieping zoo gering is, dat het „resultaat slechts meerdere „verfijning“ inhoudt tot aan de uiterste graad van verdieping van het individueele toe, vindt het nieuwere nog ingang of wordt het begeert. Want het individueele herkent zich. Maar als het nieuwere „het“ nieuw geworden is (dus „het andere“ van het oude) staat het een het ander (tegendeelig) tegen. Het individueele herkent zich niet meer; het is in de beelding opgeheven.
Het schoone evenwel is, dat ondanks zich zelf, alles toch groeit tot het nieuwe, dat is tot harmonie, tot eenheid.
We kunnen de Neo-Plastische muziek de „Abstract-Reeële“ muziek noemen, zooals de Neo-Plastische schilderkunst de „Abstract-Reeële“ schilderkunst genoemd is. Beter nog kunnen we beiden enkel „Reeële kunst“ heeten, ofschoon dit thans nog verwarring geeft door de bestaande opvatting van „reeël“. Want de oude kunst was slechts schijnbaar reeël, zij gaf de realiteit (het „ik“ en het „niet-ik“) niet zooals die is: zij gaf een illusie of een deel ervan. Zij beeldde de realiteit niet in zijn geheel, niet zuiver. Door Vormplastiek te zijn, in muziek zoowel als in schilderkunst, beeldde zij zoowel de schijn van het meest uiterlijke als die van het meest innerlijke. De kunstenaar beeldde steeds zich-zelf ... niet zijn diepste zelf echter trad in beelding. Doordat de oude kunst een illusie, min of meer een „phantasie“ niet inderdaad
3