tot „spraak“. Tevens krijgt het woord de beteekenis eener hoogere uitdrukkingsfunctie, doch wat als consequentie der „vrije“ dichtkunst noodzakelijk bleef: bewust architectonische toepassing van het woord als klankmateriaal tot beelding van een vast en staand geheel is met de onomathopée niet mogelijk, omdat door versterking van het phonetische element (verzwakking van het begrippelijke) de banaliseering der imitatie niet geheel kan worden ontgaan.
Oorzaak van dit gevaar schuilt in de gramophonische toepassing van het woord b. v. als uitdrukking van het ruimtelijk-functioneele (b. v. een voorbij gaande trein). Hierdoor kreeg het 3-dimensionale een te belangrijke plaats.
Het doel der poëzie: een contra-natuurlijke taal te scheppen als onmiddellijke uitdrukking van het tijdsbewustzijn, kon daardoor niet worden verwerkelijkt. Wel voorbereid.
Realiseering van den nieuwen uitdrukkingsdrang in de verskunst is alleen dàn mogelijk, wanneer alle woordimaginatie en alle begripsassociatie verwijderd worden: het woord wordt materiaal in directen zin.
Het woord als uitdrukkingsmaterie
Het begrip (contour van het woord) sloot het woord (als materie) af en in. Door invoering van het a-logisch woordgebruik (de dadaisten: Hans Arp, Picabia, Tzara, Péret, Huelsenbeck, Kurt Schwitters e. a.) werd de oude dichtconstructie te niet gedaan. Het woord werd open en vrij. Het werd materie. De syllabe kreeg een directe uitdrukkingskracht, terwijl door typographische bepaling en ideeling een nieuw element (reeds door Mallarmé voorbereid) wezenlijk tot de verskunst als beelding ging behooren. Zeer knap zijn in dit opzicht de „Ondes Herzianes“ van Pappaseit. Deze brengt het staande element naar voren. Het geheel staat voor u en onveranderlijk.
De typografische woordcompositie geeft het woord zijn perfectie als uitdrukkingsmaterie en draagt er toe bij, het tijdsaccent naar dat der ruimte te verleggen; zooals
90