Pagina:Troonredes Koningin Beatrix (1980-2012).pdf/2

Deze pagina is proefgelezen

Daarom heeft het kabinet onlangs de Sociaal-Economische Raad gevraagd advies uit te brengen over een aantal besparingen, bij elkaar ten bedrage van ruim 800 miljoen gulden in 1981; dit is ongeveer één procent van het totaal van de jaarlijkse uitgaven voor sociale zekerheid. De regering wil, ook nu, geen afbreuk doen aan ons stelsel van sociale zekerheid. Maar dat stelsel is slechts te handhaven bij een doelmatig beheer en op voorwaarde dat het alleen werkt voor degenen voor wie het is bedoeld. Het mag er niet toe leiden dat mensen die kunnen werken wegblijven van de arbeidsmarkt.

Besparingen op de rijksbegroting heeft de regering, in het bijzonder met bet oog op de werkgelegenheid, meer gezocht in de salarissen dan in de materiële overheidsbestedingen. Op één punt worden die bestedingen zelfs tot boven de meerjarenramingen verhoogd en wel ten behoeve van de woningbouw. De neergang van de bouwnijverheid is een voorwerp van grote zorg, zowel uit een oogpunt van volkshuisvesting als van werkgelegenheid. Daarom is ook voor het komend jaar het programma voor de bouw van woningwetwoningen met bijna tien duizend opgevoerd. Ook voor het verbeteren van woningwetwoningen zijn meer middelen vrij gemaakt. Een degelijke volkshuisvesting kan overigens op den duur niet verzekerd worden door subsidies uit de staatskas. De burgers zullen bereid moeten zijn een groter aandeel van hun inkomsten te besteden aan het wonen. Gedurende een reeks van jaren zijn de huren achtergebleven bij de bouwkosten. Het is in het belang van de woningbouw de daardoor ontstane toestand weer gezond te maken.

In de particuliere sector gaat het vooral om de hoogte van het inkomenspeil. Allereerst omdat de loonkosten in belangrijke mate medebepalend zijn voor de produktiekosten van de bedrijven en daarmee voor hun concurrentiepositie. Veel ondernemingen, ook in het midden- en kleinbedrijf, kunnen het hoofd niet of nauwelijks meer boven water houden, laat staan dat zij nog bij machte zouden zijn investeringen tot vervanging of uitbreiding te doen. Elke sluiting of inkrimping toe te schrijven aan de hoogte van de loonkosten zou overigens onjuist zijn. Het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de plaats en de toekomst van onze industrie toont dat aan. Daaruit spreekt ook de noodzaak vormen van nijverheid die niet levensvatbaar meer zijn prijs te geven en nieuwe activiteiten te ontplooien, mede met behulp van toegepast wetenschappelijk onderzoek.

De hoogte van de lonen is niet alléén van belang voor de particuliere bedrijvigheid en dus voor de werkgelegenheid daar. Wanneer werknemers en werkgevers afspraken maken over het inkomen uit arbeid in het bedrijfsleven, nemen zij beslissingen die vér reikende gevolgen hebben voor de rijksbegroting en ook voor de toepassing van het stelsel van sociale zekerheid. Zestig procent van de uitgaven op de rijksbegroting staat immers in rechtstreeks verband met de lonen in de particuliere sector. Voorts is er de koppeling met de sociale uitkeringen. Daarom heeft een tekort aan matiging in de particuliere sector ook daarbuiten ingrijpende gevoigen. Het kabinet doet dan ook een klemmend beroep op de werknemers en de werkgevers een uiterste matiging te betrachten. Wordt dit beroep beantwoord, dan hoeft de overheid minder sociale premies en belastingen te heffen. Verder komt er dan in de rijksbegroting meer ruimte voor de strijd tegen de werkloosheid. In de noodzakelijke matiging zullen allen moeten delen, maar wel naar de maat van hun draagkracht. Dit zijn de intenties waarmee het kabinet in de komende weken in gesprek wil treden met de Stichting van de Arbeid.