Pagina:Troonredes Koningin Beatrix (1980-2012).pdf/5

Deze pagina is proefgelezen

Troonrede 15 september 1981
Beatrix, Koningin der Nederlanden
(Minister-president: Dries van Agt)


Leden van de Staten-Generaal,

De omstandigheden waaronder deze Troonrede is opgesteld zijn hoogst uitzonderlijk. Pas enkele dagen geleden is het kabinet, dat sinds de verkiezingen van mei de lopende staatszaken behartigde, teruggetreden en opgevolgd door een nieuw kabinet, van een andere politieke samenstelling.

Het onlangs aangetreden kabinet heeft nauwelijks tijd gehad voor beraad over het te voeren beleid. Een uiteenzetting van dat beleid zal eerst over enige weken in de regeringsverklaring kunnen worden gegeven Daarom zal deze Troonrede beknopt en sober zijn.

Vandaag wordt, ter voldoening aan de voorschriften van de Grondwet, de begroting 1982 aan de Tweede Kamer aangeboden. De begrotingsontwerpen en de memories van toelichting daarop zijn opgesteld onder de verantwoordeiijkheid van het vorige kabinet. De regering betuigt haar erkentelijkheid daarvoor aan hen die tot dat kabinet behoorden. De tijd heeft ontbroken om die ontwerpen en de toelichtingen te toetsen aan het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Voorzover deze staatsstukken als uitkomst van die toetsing belangrijke wijzigingen behoeven, zal daarvan in de regeringsverklaring mededeling worden gedaan.

Van de maatschappelijke problemen die zich in ons land voordoen is de werkloosheid het meest verontrustend, in het bijzonder die onder jongeren. De economische neergang heeft in alle landen van de Europese Gemeenschap de werkloosheid scherp doen stijgen. Daar komt bij dat in ons land het aantal mannen en vrouwen dat zich jaarlijks aanmeldt op de arbeidsmarkt naar verhouding veel groter is dan elders in West-Europa. Dat stelt ons in de jaren tachtig voor een bijzonder zware opgave.

Te zwaarder zal die opgave zijn doordat van ons bedrijfsleven grote delen in ernstige moeilijkheden zijn geraakt. Met name de industrie staat er, globaal Bespoken slecht voor en ook de toestand van het midden- en kleinbedrijf is verre van rooskleurig.

Gelukkig vast er een herwaardering waar te nemen voor deze vormen van bedrijvigheid, mede door toedoen van een baanbrekende studie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Ons bedrijfsleven moet weer vitaliteit krijgen. Een nieuw industrieel elan is nodig. Het is gewenst het produktief investeren aan te moedigen.

Het kabinet zal zo spoedig mogeiijk een meerjarenplan voor de werkgelegenheid opstellen. Daarvoor zal de nodige financiële ruimte worden vrijgemaakt. Het financieringstekort van de overheid moet, juist ter wille van de werkgelegenheid, in de eerstkomende jaren worden