Pagina:Troonredes Koningin Beatrix (1980-2012).pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

netto-minimumuitkering – in guldens dus – met meer dan drie procent. Bovendien wordt het arbeidskostenforfait verhoogd. Door deze maatregele wordt het doei van de inkomensmatiging gediend – er blijft immers netto meer over – en wordt een bijdrage geleverd aan het beter functioneren van de arbeidsmarkt: werken loont dan méér.

De verantwoordelijkheid voor de inkomens in de marktsector ligt overigens bij de sociale partners. Echter, ook daar behoort de verantwoordelijkheid voor behoud en groei van werkgelegenheid, alsmede het belang van het milieu en de gemeenschapsvoorzieningen zwaar te wegen. Voor haar eigen werknemers en voor anderen die werken in de collectieve sector stelt de regering een loonstijging voor van eveneens drie procent. Als dit voorbeeld breed navolging krijgt, kunnen werkgelegenheid en solidariteit in 1992 voorrang krijgen en zal het mogelijk zijn de prijsstijging te beperken.

Het beleid van arbeidskostenmatiging kan niet los gezien worden van het totale regeringsbeleid, zoals bij de Tussenbalans is uiteengezet. Bij die gelegenheid is de koers bepaald naar minder overheidssubsidies en soberheid in de overheidsuitgaven. Dit is hard nodig. De staatsschuld neemt nog steeds fors toe. Het voor deze kabinetsperiode gestelde doel dat de staatsschuld als percentage van het nationaal inkomen niet langer groeit, wordt gelukkig wél bereikt. De rentelasten die over de staatsschuld betaald moeten worden, stijgen echter nog.

De internationale rente-ontwikkeling valt immers tegen en blijft onverminderd hoog, hetgeen betekent dat de ruimte voor andere overheidsuitgaven buitengewoon krap is. Dit te meer omdat ook de internationale ontwikkelingen – de Derde Wereld, Centraal- en Oost-Europa en vredesoperaties – van ons land meer inspanningen vergen. Nationaal moet de rijksoverheid zich bezinnen op haar taken en de daarvoor benodigde middelen.

Zowel om principiële redenen – de politiek dichter bij de burger – als om praktische redenen – het moet doelmatiger – wil de regering tal van taken decentraliseren. Rijk, provincies en gemeenten hebben dit samen ter hand genomen. Wil dit proces van decentralisatie slagen, dan moet het gepaard gaan met minder regelgeving door het Rijk.

In aansluiting hierop wordt hard gewerkt aan een andere vorm van bestuurlijke vernieuwing: Grote Efficiency. De rijksoverheid moet zich richten op kerntaken. Bovendien wordt bezien of bepaalde diensten niet te veel zijn gegroeid en of er dubbel werk wordt verricht. Door deze aanpak van gericht-minder-uitgeven kan bij de taakvervulling door de overheid kwaliteit centraal staan en toch de noodzakelijke soberheid bij het geheel van de rijksuitgaven in acht worden genomen. Alleen zo is het mogelijk de bij het regeerakkoord bewust gekozen prioriteiten te blijven realiseren.

Bestuurlijke vernieuwing en structurele verbeteringen in het maatschappelijk bestel, dat is wat de regering bij U, volksvertegenwoordigers, wil bepleiten.

Het bestuur in stedelijke gebieden moet versterkt worden om ruimtelijke problemen op te lossen en daardoor economische kansen beter te kunnen benutten. Daartoe zal U een voorstel bereiken.