Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/126

Deze pagina is proefgelezen
(106)


ZEVENTIENDE BRIEF.

Hooggeschatte Vriend!

Ik had nu alle Dorpen der Majorij, ten minſten de voornaamſten bekeeken, alleen één Dorp ſchoot 'er nog overig, en wel een groot Dorp, zijnde de Hoofdplaats van Peelland; ik bedoel hier St. Oedenrode. Op mijne voorige Reize, en ook in deeze lag mij dat Dorp altijd te ver uit den weg, echter had ik tot nog toe altijd zeer grooten ſpijt, dat ik die plaats niet gezien had, en dewijl ik mij in 's Bosch, gelijk ik U in mijnen laatſten Brief ſchreef, nog eenigen tijd dacht op te houden, bekroop mij de lust, om eenen uitſtap naar dat Dorp te doen, en eene wandeling (het ligt maar vier uuren van deeze Stad) te onderneemen. – Zoo, beſlooten zoo gedaan, – Ik ging dan, voor eenige dagen, 's morgens zeer vroeg de Stad uit; wandelde langs den Pettelaar (deezen kent Gij reeds uit mijne voorige Reize) over St. Michiels-Geſtel naar St. Oedenrode. Ik kwam aldaar zeer vroeg aan. De weg, dien ik betreeden had, was zeer aangenaam, hij was mij dus niet lang gevallen. – Laat mij U nu iets van dat Dorp (ik heb 'er verſcheidene dagen vertoefd, om alles naauwkeurig op te neemen) vertellen.

St.