wel eens omverstooten. Daarom nam hij de karn op den rug, leidde met de eene hand de koe en nam in de andere eenen emmer, want hij wilde haar eerst laten drinken. Toen hij nu bij de beek voorover bukte, om daar water te scheppen, liep de room uit de kam over zijn' hals en zijn hoofd en in de beek. Maar de koe kreeg toch te drinken en hij bracht haar daarna op het dak.
Het liep nu al tegen den middag en nog had hij geene boter: hij wou daarom maar gort koken en hing een' grooten ketel vol water te vuur. Nu schoot hem te binnen, dat zijne koe wel eens van 't dak vallen en poot of nek kon breken. Hij klom derhalve nog eens op het dak om het beest vast te binden; pas had hij het eene einde van het touw om den nek der koe gebonden, of daar hoorde hij het water in den ketel al koken. Hij moest dus gauw naar beneden om de gort te roeren. Hij liet daarom, het andere einde van het touw door den schoorsteen naar beneden afzakken en toen hij in de kamer gekomen was; bond hij het om zijn been.
Maar, o wee, daar viel de koe van het dak en trok aan het touw onze nieuwbakken huismoeder bij zijn been den schoorsteen in. Daar hing hij nu met het hoofd naar beneden en kon eindelijk op noch neer. En de koe hing buiten tegen den muur en zweefde tusschen hemel en aarde.
De boerin had intusschen al lang verwacht, dat haar man haar zou roepen om te eten. Eindelijk