Ao. 1834.
UTRECHTSCHE MAANDAG |
No. 105.
COURANT.
DEN 1 SEPTEMBER. |
PUBLICATIE.
De Staatsraad, Gouverneur der Provincie Utrecht;
Gezien hebbende de misſive van Zijne Excellentie den Opper-Jagermeeſter van Zijne Majesteit, Opperhoutveſter voor de Noordelijke Provincien, in dato den 22ſten Auguſtus 1834, No. 29, betrekkelijk het Openen der groote Jagt in dit jaar;
En tevens gelet hebbende op art. 11 der Wet van den 11den Julij 1814, No. 49, alsmede op Zijner Majesteits beſluiten van den 5den Julij 1823. (Staatsblad No[.] 25 en 16;)
Gehoord de conſideratien van Heeren Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht;
Brengt bij deze ter kennis van de belanghebbenden, dat de Opening der groote jagt in deze Provincie, door Zijne Excellentie den Opperjagermeeſter, Opperhoutvester voornoemd, met overleg van hun Ed. Gr. Achtb. is bepaald op Maandag den 15den September dezes Jaars 1834, alsmede, dat aangezien bij de Wet geene jaarlijkſche bepalingen ten opzigte van de lange jagt vereischt worden, de voorzieningen in vorige jaren, en laatſtelijk bij de Publicatie van den 8ſten September 1820 vastgeſteld, moeten geacht worden, nu en voor het vervolg in volle kracht te blijven; zijnde alleenlijk voor dit jaar bepaald, dat de lange jagt voor de eerſte week mede op Maandag den 15den September zal geopend zijn.
En ten einde niemand eenige onwetendheid hiervan voorwende, zal deze worden afgekondigd en aangeplakt, waar zulks te doen gebruikelijk is.
Utrecht den 25ſten Augustus 1834.
De Staatsraad Gouvernement voornoemd, L. VAN TOULON. |
KENNISGEVING.
Burgemeester en Wethouderen der Stad Utrecht.
In aanmerking genomen hebbende, dat bij het terug keeren vnn een niet minder groot aantal Verdedigers des Vaderlands, met onbepaald verlof dan in den voorleden Jare, het allezints nuttig te beſchouwen is, dat aan zoodanigen ouder dezelve, welke hunnen gewonen kring van werkzaamheden nog niet hebben kunnen hervatten, wederom gelegenheid tot verkrijging van werk worde verſchaft.
Gelet op den bijna voltooiden aanbouw bij onderlinge deelneming der daargeſtelde huizen en bergplaatsen aan de kade van af omſtreeks de Waardpoort dezer ſtad, tegen over het Cingel tot aan het nieuwe Begijneplein, hetwelk dan dok niet alleen bijzonder veel heeft bij gedragen, om aan de destijds teruggekeerde Schutters dezer ſtad, welke zich daartoe aanmelden, werk te verſchaffen, en als zoodanig daartoe zijn en nog worden gebezigd, maar ook daardoor andere werken noodzakelijk zijn geworden, die daarmede in verband ſtonden; terwijl de aanbouw zelve, bovendien tot ondernemingen van bijzondere perſonen heeft uitgelokt. —
Brengen bij deze ter kennis der Ingezetenen, mitsgaders van zoodanige verdere perſonen, welke tot bereiking van een zoodanig oogmerk, ſchoon op eene kleindere ſchaal, ter voltooijing der aagevangen kade tot deelneming open te ſtellen, mogten verlangen mede te werken; dat de Raad dezer ſtad zich vereenigd hebbende met het daartoe gedaan voorſtel, onder nadere goedkeuring van Hooger gezag, heeft vastgeſteld, een plan tot aanbouw van nog zes woonhuizen en van twee werkplaatſen, waardoor de voormelde aangevangen kade van het Begijne plein tot aan de Oudegracht bij de Waardpoort, geheel zal kunnen worden voltooid.
Burgemeester en Wethouderen voornoemd noodigen dienvolgens de genen uit, welke daarin zouden wenſchen deel te nemen, om ter Secretarie van Financiën van den 1sten tot en met den 13den Seprember aanſtaande, op eene ten dien einde voorhanden zijnde lijst in te ſchrijven, alsmede ten huize van de benoemde Commisſarisſen, zijnde de heeren A. van Dam, J. A. P. de Vree, R. K. Baron van Tuijll van Serooskerken, W. E. Ram en G. J[.] van Mansvelt, met bijvoeging van de ſom voor welke zij zouden verlangen aandeel te nemen, terwijl het plan van inteekening en de voorwaarden der deelneming ter gemelde Secretarie en bij voorn. jeeren Kommisſarisſen ter viſie zullen voorliggen.
Eindelijk durven Burgemeester en Wethouderen zich vleijen, dat zij van de welbekende gezindheid van Utrechts vermogende Ingezetenen, tot onderſteuning van ieder nuttige en naar de tegenwoordige omſtandigheden berekende onderneming, mogen verwachten door krachtdadige medewerking, tot verwezenlijking van hetzelve, te mogen worden in ſtaat geſteld, waardoor dan ook tot verfraaijing der ſtad aan die zijde zeer veel zal worden toegebragt.
Tot aanmoediging van welke onderneming de jaarlijkſche uitloting en overneming van één veertigſte gedeelee der aandeelen voor rekening dezer ſtad, bij den Stedelijken Raad, onder hoogere goedkeuring, is toegeſtemd; terwijl de uitvoering van den aanbouw dier huizen en werkplaatſen aan voormelde heeren Kommisſarisſen zoude worden opgegedragen.
Gedaan te Utrecht, den 28 Augustus 1834. Burgemeester en Wethouderen voornoemd, H. M. A. J[.] VAN ASCH VAN WIJCK, vt. Ter Ordonnantie van dezelve, W. G. v. DIJCK, L. S. |
DUITSCHLAND.
WEENEN den 22 Augustus.
De 5 pCt. metall. zijn heden 98; de 4 pCt. 88; de part. 136, en de bankactien 1237.
— De baron de Sina is door Z. M. den Keizer erkend als conſul-generaal van Z. M. den Koning van Griekenland.
— Uit Galaz, in Moldavie, meldt men van den 9 Julij, dat de ſtoomboot de Argo ſedert den 28 April drie malen de reis derwaarts gemaakt heeft; de regelmatige vaart op den Donau zal eerst dan beginnen, wanneer de andere van Triest verwacht wordende ſtoomboot te Galaz zal aangekomen zijn, en wanneer de verdere gemeenſchap tusſchen Galaz en Konſtantinopel zal geopend wezen. De handel is er zeer levendig; dagelijks komen en vertrekken er ſchepen, ſoms 35 in getal op eenen dag; ook ziet men er vele vreemdelingen en reizigers.
— Uit Belgrado verneemt men, dat de naar Parijs beſtemde turkſche gezant aldaar in de quarantaine is aangekomen.
— De post uit Konſtantinopel is alhier aangekomen. In die hoofdſtad heerschte rust, en in het arſenaal groote werkzaamheid. Dat de Porte partij zou trekken van den neteligen toeſtand van Ibrahim-Pacha in Syrië, wordt hier niet geloofd, even zoo min als het gerucht, dat Ibrahim door de opſtandelingen zou gevangen genomen zijn. Integendeel wil men weten, dat hij door de bekomene verſterking eene geduchte ſtelling genomen heeft, en toebereidſelen maakt, om jegens de rebellen het vergeldingsregt uit te oefenen. De Syriſche zaak zal daardoor eene geheele andere gedaante verkrijgen. (Dit berigt weerſpreekt dac uit de Times, volgens hetwelk Ibrahim was geſlagen en omſingeld. Zie Londen.)
FRANKFORT den 27 Augustus.
De Griekſche prins Maurokordato is den 3 dezer met eene Griekſche korvet, in 18 dagen tijds, van Nauplia te Ancona aangekomen. Hij begeeft zich als gevolmagtigde minister van Koning Otto naar Munchen en vervolgens naar Berlijn.
— Vóór het vertrek der Koningin van Engeland, heeft zij aan hare geboorte ſtad Meiningen 200 dukaten aan een weldadig geſticht geſchonken, en vele andere geſchenken gedaan. De hertog van Meiningen heeft van den Koning van Engeland een allerfraaist paard ten geschenke ontvangen.
— De heer Durand, die het Journal de Frankfort ſchreef, is voor drie maanden naar Petersburg vertrokken, om aldaar wetenſchappelijke voorlezingen te houden, waartoe hem eene zaal in de keizerlijke akademie van wetenſchappen is ingeruimd. Meer dan 300 perſonen hadden op de lijst inſchreven, om de cursus te houden. Men voegt er bij, dat hem een’ leerſtoel aan de Petersburger univerſiteit is aangeboden, welke hij echter nog niet zou aangenomen hebben. Gedurende zijne afwezigheid van hier, heeft zijn broeder de redactie van het Journal op zich genomen.
BERLIJN den 26 Augustus.
Den 16 dezer is het onweder geſlagen in de kapel op de Schneekoppe, ofſchoon dat gebouw met een weerafleider voorzien is. De drooge grond, waarop de kapel ſtaat, ſchijnt de electriciteit niet te hebben kunnen alleiden. Een perſoon is daarbij gedood en vijf andere gewond geworden.
— Het vrouwen-genootſchap in 1814 alhier opgerigt, met doel om de zege, te Grosſ-Beeren en Dennewitz op de Franſche troepen bevochten, in aandenken te houden, heeft den 23 dezer, op den verjaardag van den eerſten Veldſlag, eenen luisterrijken maaltijd gegeven aan de invaliden, verdedigers van her vaderland. — Den 6 Sept. op den verjaardag van den tweeden veldſlag, zal er wederom een maaltijd worden gegeven.
— Uit Koppenhagan meldt men van den 20 dezer, dat de jonge Prins der Nederlanden, die den 15. van Karlskrona is vertrokken, den 20. te Koppenhagen is aangekomen en met veel onderſcheiding is ontvangen. De Koning en de Koningin van Denemarken hadden den Prins, bij zijne ontſcheping, aan het tolkantoor afgewacht en ten middagmaal genoodigd. Het paleis van den Kroonprins was ter beſchikking van Zijne Koninkl. Hoogheid geſteld.
FRANKRIJK.
PARIJS den 27 Augustus.
Spanje is niet alleen het onderwerp van vele geſprekken, maar geeft ons gouvernement veel bekommernis en aan onze ſtaatslieden handen met werk. Uit Toulon zijn verſcheidene oorlogsvaartuigen uitgezeild, om langs de Spaanſche kusten te waken, dat de Carlisten geene hulp zullen bekomen. Men ſtelt daarentegen alles in het werk, om den geaeraal Rodil te begunſtigen. — Voor dat ons gouvernement zal tusſchen beide komen, zal Portugal hulp aan de Koningin van Spanje zenden, uit erkentelijkheid, dat Spanje aan Portugal hulp heeft verleend.
— De berigten uit Spanje zijn niet overeenſtemmende: het telegrafiſche berigt van gisteren zegt, dat don Carlos den 22 dezer weder naar Elisondo is getrokken, dus naar dezelfde plaats daar hij in den beginne aankwam. Volgens een ander berigt, bevond hij zich bij Burgos. In allen gevalle blijkt het, dat de partijen elkander ontwijken en zich trachten te verſterken. Volgens de Gazette, heeft er den 15 te Gulina, op den weg van Pampeluna, een gevecht tusſchen de Carlisten, onder bevel van Zumala, en den Generaal Figuera plaats gehad: laatstgemelde was met 4000 man geheel geſlagen en naar Pampeluna moeten vlugten, door de Carlisten vervolgd wordende. Dit berigt is oogenſchijnlijk overdreven, en wordt door eenige onzer dagbladen tegen geſproken.
— In Valencia is eene zamenzwering tegen het gouvernement van de Koningin ontdekt, en verijdeld. Verſcheidene geestelijke en andere heeren zijn in hechtenis genomen. Men ſchijnt die gebeurtenis geheim te hebben gehouden, daar de heeren Lopez en Navas, in de zitting der Cortes van den 14 Aug., er op aandrongen, inlichting nopens die zamenzwering te mogen hebben, hetgene de ministers echter weigerden.
— De minister Soult voor een ſtreng meester gehouden zijn, en verhaalde aan zijne vrienden, dat er op de bureaux des nachts moest gewerkt worden. Werkelijk werden op de bureaux, digt bij de ramen, des nachts brandende kaarſen geplaatst, welke door een paar jongens werden geſnoten, die elkander moeseen afwisſelen. De voorbijgaanders roemden den ijver der bureaulisten. — Op zekere uren van den dag kunnen eenige kantoor-bedienden gaan wandelen, mits dat zij een hoed achter laten. De brandende kaarſen zijn eene navolging van die hoeden. En men durft nog zeggen, dat de maarſchalk Soult geen bekwaam adminitrateur is!
— De gewezene Conſul van Portugal te Bayonne, de heer Cruz, heeft last ontvangen, Franktijk te verlaten, en zich naar Duitschland of Engeland te begeven.
— Er zal eene telegrafiſche linie van Calais naar Antwerpen worden opgerigt. Deze nacht- en dag-telegrafen, volgens de uitvinding van Ferrier, worden gebouwd voor rekening van den heer Lefebre Meuret, belgiſchen ſenateur.