Pagina:Van Doesburg, Opstanding (1913).pdf/10

Deze pagina is proefgelezen

de doove kan Haar niet hooren... de duisternis van den nacht werpt haar uit... maar zie de Liefde... de blinde ondergaat haar even sterk als de doove... en de nacht... de zwartste... die maakt ze tot een hemel van licht...
      De schoonheid heeft geen vast karakter... ze is wispelturig... leugenachtig.... ze...
      A d o n i s: (Inéens overeind met een ruk) schoonheid een leugen... geen stabiele basis (gaat met stevige stappen naar de ramen, wijst met een theatraal gebaar naar buiten; met innig smartelijke stem): Kijk... dààr... dàt eenvoudige kozijn... dàt blauwe verschiet... diè boomen... die fijne takjes tegen de lucht... dàt op doek, dàt vastleggen, éen moment... daarin zou ik de allerhoogste schoonheid kunnen leggen... de eenige... eeuwige schoonheid (hij staart er in met verhitte oogen, dan draait-ie zich snel om; naar Jorsa, bijna banaal): Och kerel... schei uit!
      J o r s a: Bij elke streek die je doet is zij verdwenen... gevlucht... wanneer je meent Haar te grijpen... net als Zeuxis... Je meent haar vast te leggen... en... je hebt niets dan je eigen verbeelding gegrepen en vastgelegd... net als Phidias. Je bent niet veel verder dan de Grieken... Wat snelheid is al wat ligt tusschen hèn en jou. Je zoudt in éen kwartier... duizend schilderijen kunnen maken van dàt verschiet, die boomen, diè lucht (wijst naar buiten) alle verschillend... doch niet éen die op de schoonheid geleek...... Niet één. Alle kunstenaars, klassicisten, impressionisten, naturalisten en de rest... ze hebben niets anders dan verminkingen of samenraapselen van de schoonheid gemaakt. En jij... (ziet Adonis aan. De laatste woorden van Jorsa La Fara drukken juist uit wat dagelijks martelt; ’t klinkt hem als de biecht van zijn eigen hart. Hij tracht zijn aandoening te verbergen, doch te vergeefs, Jorsa is plots op hem toegesprongen): Heb ik je... ach ik hinder je maar... ik wilde je natuur-