Pagina:Van Doesburg, Opstanding (1913).pdf/15

Deze pagina is proefgelezen

altijd maar roepen: vórm, vórm...
      J o r s a: Zoo... ja... daar komen heel wat lijkjes vandaan...
      ’t  M e i s j e: (schudt kribbig het bovenlijf) ach u zeurt. (loopt naar Adonis) Dus morgen-ochtend niet om elf...
      A d o n i s: (in gedachten) Ik... e... zal u wel schrijven... ik heb je adres...
      ’t  M e i s j e: (talmend) Nou... e... dan... e... ga ’k maar... (loopt naar het scherm, waar de deur van ’t atelier) Wat is ’t al donker!...
      A d o n i s: O... ja... e... (gaat naar haar toe. Achter het kamerscherm hoort men het rinkelen van geld.)
      Stem van ’t  M e i s j e: Nou ik hoor dan wel van u... dàg meneer...
      A d o n i s: (stug) Dag... (komt in het atelier terug; loopt met een vluggen pas op de, nu nog vaag zichtbare, gestalte van zijn vriend toe) Dus je komt niet meer op onze avondjes!
      J o r s a: Neen... of... als jij het wilt...
      A d o n i s: (kort, bijna ruw) Dus je vindt mijn werk eigenlijk niks!...
      J o r s a: Begrijp me niet verkeerd. Je werk heeft een zeker waarde... als studie... als schilder-kunde... maar als kunst bevredigt het de menschheid niet meer... die wil iets anders... die wil zich-zelf. Het eerste wat de mensch in een kunstwerk zoekt is... zichzelf... niet zijn gelaat, zijn handen... enfin... zijn lichaam... maar zijn innigst wezen... De kunst moet zijn diepste verlangens bevredigen...... moet hem vertrouwen geven in het leven en in den dood... niet in ’t leven in den tijd... of in de veranderlijke levensvormen... maar in het leven in de Eeuwigheid... Deze diepe gevoelens verlangt hij verbeeld te zien... dan eerst komt hij in evenwicht met zichzelf... Het kunstwerk moet hem... een gids zijn naar zijn eigen ziel... naar zijn diepste gevoe-