Pagina:Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1899.pdf/1

Deze pagina is proefgelezen

Verdrag (II) betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land

Den Haag, 29 juli 1899

(Aanduiding van de verdragsluitende Mogendheden)

Overwegende dat, hoezeer ook naar middelen gezocht wordt om den vrede te waarborgen en strijd met de wapenen tusschen de volken te voorkomen, toch ook het geval behoort te worden voorzien, dat gebeurtenissen, die hunne zorg niet mocht hebben kunnen afwenden, het beroep op de wapenen zouden te weeg brengen;

Bezield met het verlangen, ook in dit uiterste geval, de belangen der menschheid en de steeds voortschrijdende eischen der beschaving te dienen;

Oordelende, dat het te dien einde noodig is de algemeene wetten en gebruiken van den oorlog te herzien, hetzij met het doel deze nauwkeuriger te omschrijven, hetzij om daarin zekere grenzen te stellen, bestemd om de hardheid er van zooveel mogelijk te beperken;

Geleid door deze overwegingen, welke thans, evenals vijf en twintig jaren geleden, bij gelegenheid der Conferentie van Brussel van 1874, door eene wijze en edelmoedige voorzorg worden aanbevolen;

Hebben, in dezen gedachtengang, een groot aantal voorschriften aangenomen, die ten doel hebben de gebruiken van den oorlog te land te omschrijven en te regelen.

Volgens de opvatting der Hooge Contracteerende Partijen, zijn deze voorschriften, bij welke vaststelling de wensch heeft voorgezeten de rampen van den oorlog te verminderen, voor zoover de militaire noodzakelijkheid zulks toelaat, bestemd om tot algemeene gedragsregel te strekken voor de oorlogvoerenden in hunne betrekkingen tot elkander en tot de bevolkingen.

Het is evenwel niet mogelijk geweest reeds thans voorschriften te beramen, toepasselijk op alle omstandigheden, welke zich in de werkelijkheid voordoen.

Intusschen kon het niet in de bedoeling der Hooge Contracteerende Partijen liggen, dat de niet voorziene gevallen, bij gebreke aan eene geschrevene bepaling, zouden zijn overgelaten aan de willekeurige beoordeeling van hen, die de legers aanvoeren.

In afwachting dat een meer volledig wetboek van de wetten van den oorlog kan worden uitgevaardigd, achten de Hooge Contracteerende Partijen het nuttig te verklaren, dat in de gevallen, welke niet begrepen zijn in de door Haar aangenomen reglementaire bepalingen, de bevolkingen en de oorlogvoerenden verblijven onder de bescherming en de heerschappij der beginselen van het volkenrecht, zooals die voortvloeien uit de tusschen beschaafde volken gevestigde gebruiken, de wetten der menschelijkheid en de eischen van het openbare rechtsbewustzijn.

Zij verklaren, dat met name de artikelen één en twee van het door Haar aangenomen Reglement in dien zin moeten worden opgevat.

De Hooge Contracteerende Partijen, wenschende te dien einde een Verdrag te sluiten, hebben tot Hare gevolmachtigden benoemd, te weten:

(volgen de namen der gevolmachtigden)

die, na aan elkander hunne volmachten te hebben medegedeeld, welke in goeden en behoorlijken vorm zijn bevonden, omtrent het volgende zijn overeengekomen:

Artikel 1

De Hooge Contracteerende Partijen zullen aan hunne krijgsmachten te land voorschriften verstrekken, die overeenkomen zullen met het bij dit verdrag gevoegde Reglement betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land.