Pagina:Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1899.pdf/3

Deze pagina is proefgelezen

Reglement betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land

Afdeeling I – VAN DE OORLOGSVOERENDEN

Hoofdstuk I – Van de hoedanigheid van oorlogvoerende

Artikel 1'

De wetten, de rechten en de verplichten van den oorlog zijn niet alleen toepasselijk op het leger maar ook op de militiën en op de vrijwilligers-korpsen, die aan de volgende voorwaarden voldoen:

1, aan hun hoofd te hebben een persoon, die verantwoordelijk is voor zijne ondergeschikten;
2, een vast en op eenigen afstand herkenbaar onderscheidingsteeken te hebben;
3, de wapenen openlijk te dragen;
4, zich in hunne handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van den oorlog.

In de landen, waar het leger geheel of ten deele uit militiën of uit vrijwilligers-korpsen is samengesteld, zijn deze onder de benaming van leger begrepen.

Artikel 2

De bevolking van een niet-bezet gebied, die bij de nadering van den vijand uit eigen beweging de wapenen opneemt om de invallende troepen te bestrijden, zonder den tijd te hebben zich te organiseeren overeenkomstig artikel 1, zal als oorlogvoerende worden beschouwd indien zij de wetten en de gebruiken van den oorlog eerbiedigt.

Artikel 3

De gewapende machten der oorlogvoerende partijen kunnen bestaan uit strijders en niet-strijders.

Ingeval zij door den vijand worden gevangen genomen, hebben beiden recht op de behandeling als krijgsgevangenen.

Hoofdstuk II - Van de krijgsgevangenen

Artikel 4

De krijgsgevangenen zijn in de macht van de vijandelijke Regeering, maar niet van de personen of legerafdeelingen, die hen gevangen hebben genomen.

Zij moeten met menschlievendheid worden behandeld.

Alles wat hun persoonlijk toebehoort, uitgezonderd wapenen, paarden en militaire papieren, blijft hun eigendom.

Artikel 5

De krijgsgevangenen kunnen worden onderworpen aan interneering in eene stad, vesting, kamp of welke andere plaats ook, onder gehoudenheid zich vandaar niet buiten zekere vastgestelde grenzen te verwijderen; maar zij mogen niet worden opgesloten dan bij wege van onvermijdelijken veiligheidsmaatregel.

Artikel 6

De Staat kan de krijgsgevangenen tot het verrichten van arbeid bezigen overeenkomstig hun rang of graad en hunne geschiktheid. Deze arbeid zal niet overmatig zijn, en geenerlei verband houden met de krijgsverrichtingen.

De krijgsgevangenen kunnen worden gemachtigd om te arbeiden voorrekening van openbare besturen of van partikulieren, of voor hunne eigene rekening De arbeid, voor den Staat verricht, wordt betaald volgens de tarieven geldig voor militairen van het eigen leger, wanneer deze denzelfden arbeid verrichten.

Wanneer de arbeid plaats heeft voor rekening van andere openbare besturen of voor partikulieren, zullen de voorwaarden daarvan worden geregeld in overleg met het militair gezag.

Het arbeidsloon der krijgsgevangenen moet dienen om hun lot te verzachten, en het overschot zal hun worden uitbetaald op het oogenblik van hunne invrijheidstelling, behoudens aftrek van de kosten van onderhoud.