Pagina:Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1899.pdf/4

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 7

De Regeering, in wier macht de krijgsgevangenen zich bevinden, is belast met hun onderhoud.

Bij gebreke aan eene bijzondere schikking tusschen de oorlogvoerenden, zullen de krijgsgevangenen, wat voeding, ligging en kleeding betreft, op denzelfden voet behandeld worden als de troepen van de Regeering, die hen gevangen genomen heeft.

Artikel 8

De krijgsgevangenen zijn onderworpen aan de wetten, reglementen en orders geldende voor het leger van den Staat, in wiens macht zij zich bevinden. Elk daad van insubordinatie wettigt te hunne opzichte de vereischte dwangmaatregelen.

De ontvluchte krijgsgevangenen, die weder worden gevat, alvorens zij hun eigen leger hebben kunnen bereiken of het gebied, bezet door het leger dat hen heeft gevangen genomen, hebben kunnen verlaten, kunnen disciplinair gestraft worden.

Krijgsgevangenen die, nadat het hun gelukt is te ontkomen, opnieuw krijgsgevangen worden gemaakt, zijn wegens hun vroegere vlucht niet strafbaar.

Artikel 9

Iedere krijgsgevangene is gehouden, indien hij daaromtrent wordt ondervraagd, zijne ware namen en zijne waren rang of graad op te geven, en ingeval hij in strijd met dezen regel mocht handelen, stelt hij zich bloot aan eene beperking der voorrechten, welke aan de krijgsgevangenen van de categorie waartoe hij behoort, zijn toegestaan

Artikel 10

De krijgsgevangenen kunnen op hun eerewoord worden in vrijheid gesteld, indien de wetten van hun land hun zulks veroorloven, en, in zoodanig geval, zijn zij gehouden onder verband van hunne persoonlijke eer, met de meeste nauwgezetheid, zoo tegenover hunne eigene Regeering, als tegenover de Regeering, die hen heeft gevangen genomen, de verplichtingen te vervullen, die zij op zich mochten hebben genomen.

Hunne eigene Regeering is alsdan gehouden van hen geenerlei dienst te vorderen of aan te nemen, strijdig met het gegeven woord.

Artikel 11

Een krijgsgevangene kan niet gedwongen worden zijne vrijheid op eerewoord aan te nemen; evenzoo is de vijandelijke Regeering niet verplicht het verzoek in te willigen van den gevangene, die zijne invrijheidsstelling op eerewoord verlangt.

Artikel 12

Ieder krijgsgevangene, op ereewoord in vrijheid gesteld, die weder wordt gevat terwijl hij de wapens draagt tegen de Regeering, jegens welke hij zich op zijne eer verbonden had, of tegen haar bondgenooten, verliest het recht op de behandeling als krijgsgevangene en kan gerechtelijk vervolgd worden.

Artikel 13

De personen die een leger volgen, zonder daarvan rechtstreeks deel uit te maken, zooals correspondenten en berichtgevers van dagbladen, marketentsters, leveranciers, hebben, indien zij in de macht vallen van den vijand en deze het nuttig oordeelt hen aan te houden, het recht om als krijgsgevangenen te worden behandeld, op voorwaarde, dat zij voorzien zijn van een legitimatiebewijs van de militaire autoriteit van het leger, dat zij vergezelden.

Artikel 14

Dadelijk bij den aanvang der vijandelijkheden, wordt in ieder der oorlogvoerende Staten, en in de neutrale landen, bijaldien deze oorlogvoerenden op hun gebied zullen hebben toegelaten, een Bureau van inlichtingen nopens de krijgsgevangenen ingesteld. Dit bureau, belast met de beantwoording van alle navragen hen betreffende, ontvangt van de verschillende bevoegde takken van dienst alle noodige aanwijzingen om het in staat te stellen eene persoonlijke kaart voor elken krijgsgevangene op te maken. Het wordt op de hoogte gehouden van de interneeringen en mutatiën alsmede van de opneming in hospitalen, en van de sterfgevallen.

Het Bureau van inlichtingen is mede belast met het bewaren, bijeenverzamelen en aan de belanghebbenden opzenden van alle voorwerpen van persoonlijk gebruik, geldswaarden, brieven,