Pagina:Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1899.pdf/6

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 22

De oorlogvoerenden hebben geen onbegrensd recht ten aanzien van de keuze der middelen om den vijand te benadeelen.

Artikel 23

Behalve de verbodsbepalingen door bijzondere verdragen vastgesteld, is met name ontzegd:

a. vergift of vergiftigde wapenen te bezigen;
b. personen behoorende tot het vijandelijk volk of leger verraderlijk te dooden of te verwonden;
c. een vijand te dooden of te verwonden, die, de wapenen nedergelegd of geen middelen tot

verdediging meer hebbende, zich op genade of ongenade heeft overgegeven;

d. te verklaren dat geen kwartier zal worden verleend;
e. wapenen, projectielen of stoffen te bezigen, die noodelooze smarten kunnen veroorzaken;
f. onrechtmatig gebruik te maken van de parlementaire vlag, de nationale vlag of de militaire

onderscheidingsteekenen en de uniform van den vijand, alsook van de onderscheidingsteekenen van het Verdrag van Genève;

g. vijandelijke eigendommen te vernielen of in beslag te nemen, behalve in geval dat vernielen of

in beslag nemen door de oorlogsnoodzaak gebiedend wordt gevorderd.

Artikel 24

De krijgslisten en het bezigen van de middelen, noodig om zich inlichtingen te verschaffen nopens den vijand en het terrein worden beschouwd als geoorloofd.

Artikel 25

Het is verboden steden, dorpen, woningen of gebouwen die niet verdedigd worden, aan te vallen of te bombardeeren.

Artikel 26

De bevelhebber der aanvallende troepen zal, alvorens tot het bombardement over te gaan, en behoudens het geval van een aanval stormenderhand, alles moeten doen, wat van hem af hangt, om de autoriteiten daarvan te verwittigen.

Artikel 27

Bij de belegeringen en bombardementen moeten alle noodige maatregelen genomen worden om de gebouwen gewijd aan de eerediensten, aan de kunsten, de wetenschappen en aan de weldadigheid, de hospitalen en de plaatsen, waar zieken en gewonden bijeengebracht zijn, zooveel mogelijk te sparen, op voorwaarde, dat zij niet gelijktijdig voor een militair doeleinde worden gebruikt.

Het is de plicht der belegerden die gebouwen of plaatsen van verzameling aan te duiden door bijzondere, goed zichtbare teekenen, die vooraf ter kennis van den belegeraar zullen worden gebracht. Artikel 28 Het is verboden zelfs eene stormenderhand genomen stad of plaats aan plundering over te leveren.

Hoofdstuk II - Van de spionnen

Artikel 29

Als spion kan alleen beschouwd worden de persoon die, heimelijk of onder valsche voorwendsels, in den kring der krijgsverrichtingen van eenen oorlogsvoerenden inlichtingen inwint of tracht in te winnen, met het oogmerk die aan de tegenpartij mede te deelen.

Alzoo worden de niet vermomde militairen, die in het gebied der krijgsverrichtingen van het vijandelijk leger zijn binnengedrongen, ten einde inlichtingen in te winnen, niet als spionnen beschouwd.

Evenmin worden als spionnen beschouwd: de militairen en de niet-militairen, die, belast met het overbrengen van berichten, welke bestemd zijn hetzij voor hun eigen leger hetzij voor het vijandelijk leger, openlijk hunne opdracht vervullen. Tot deze categorie behooren eveneens zij, die in luchtballons zijn uitgezonden ten einde berichten over te brengen en, in het algemeen, de gemeenschap tusschen de verschillende deelen van een leger of van een gebied te onderhouden.

Artikel 30

De op heeterdaad betrapte spion zal niet zonder voorafgaande rechterlijke uitspraak kunnen worden gestraft.