Pagina:Verdrag betreffende de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1899.pdf/9

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 52

Requisitiën in natura en persoonlijke diensten zullen van de gemeenten of van de bewoners niet kunnen worden geëischt dan ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger. Zij moeten in verhouding staan tot de hulpmiddelen van het land en van dien aard zijn, dat zij voor de bevolkingen niet de verplichting medebrengen om aan de krijgsverrichtingen tegen haar vaderland deel te nemen.

Deze requisitiën en deze diensten zullen slechts met machtiging van den bevelhebber in de bezette plaats worden gevorderd.

De leveringen in natura zullen, voor zooveel mogelijk, dadelijk worden betaald; kan dat niet geschieden, dan zullen zij door ontvangbewijzen gestaafd worden.

Artikel 53

Het leger, dat een gebied bezet, zal slechts in bezit kunnen nemen het gereede geld, de fondsen en de invorderbare waarden, die aan den Staat toebehooren, de wapendepôts, vervoermiddelen, magazijnen en voorraden, en, in het algemeen, alle roerende eigendommen van den Staat, die van zoodanigen aard zijn, dat zij voor de krijgsverrichtingen kunnen dienen.

Het spoorwegmaterieel, de landtelegraphen en van de telephonen, de stoombooten en andere vaartuigen, behalve die, waarop het zeerecht van toepassing is, evenals de wapendepôts en in het algemeen elk soort van oorlogsmunitie, zelfs toebehoorende aan particuliere vereenigingen of personen, zijn eveneens middelen, die ten dienste van de krijgsverrichtingen kunnen strekken, maar zullen moeten worden teruggegeven en de vergoedingen zullen bij den vrede worden geregeld.

Artikel 54

Het spoorwegmaterieel herkomstig van neutrale Staten, hetzij dit aan die Staten of aan particuliere maatschappijen of personen toebehoort, zal aan dezen zoodra mogelijk worden teruggezonden.

Artikel 55

De Staat, die een gebied bezet heeft, zal zich slechts beschouwen als beheerder en vruchtgebruiker der openbare gebouwen, onroerende eigendommen, bosschen en landbouwondernemingen, welke aan den vijandelijken Staat behooren en zich in de bezette landstreek bevinden. Hij moet het grondkapitaal dier eigendommen in zijn geheel laten en die overeenkomstig de regelen van het vruchtgebruik beheeren.

Artikel 56

De eigendommen der gemeenten, die der inrichtingen gewijd aan openbare eerediensten, aan weldadigheid en aan het onderwijs, aan de kunsten en wetenschappen, ook al behooren deze aan den Staat, zullen worden behandeld op gelijken voet als het particuliere eigendom.

Alle inbeslagneming, opzettelijke vernieling of beschadiging van dergelijke inrichtingen, van geschiedkundige monumenten, van werken van kunst of wetenschap is verboden en moet worden vervolgd.

Afdeeling IV - Van de bij neutralen geïnterneerde oorlogvoerenden en verpleegde gewonden

Artikel 57

De neutrale Staat, die op zijn grondgebied troepen toelaat, tot de oorlogvoerende legers behoorende, zal deze, voor zooveel mogelijk, ver van het oorlogstoneel verwijderd interneeren.

Hij zal hen kunnen doen bewaken in kampen en zelfs hen opsluiten in vestingen of in daarvoor geschikte plaatsen.

Hij zal beslissen of de officieren vrijgelaten kunnen worden, mits zich op hun eerewoord verbindende het neutrale grondgebied niet zonder verlof te verlaten.

Artikel 58

Bij gebreke aan eene bijzondere overeenkomst, zal de neutrale Staat aan de geïnterneerden de levensmiddelen, de kleeding en de hulp verschaffen door de menschlievendheid geboden.

Bij den vrede zullen de door de interneering veroorzaakte kosten worden vergoed.

Artikel 59

De neutrale Staat zal den doortocht van gewonden en zieken, tot de oorlogvoerende legers behoorende, over zijn gebied toestaan onder voorbehoud, dat de treinen, die hen zullen aanbrengen,