Pagina:Verdrag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1907.pdf/10

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 48

Indien de bezetter in het bezette grondgebied de belastingen, rechten en tollen heft, ten bate van den Staat vastgesteld, doet hij dit, zooveel mogelijk, volgens de geldende regelen voor de grondslagen en de verdeeling en vloeit daaruit voor hem de verplichting voort om te voorzien in de kosten van het bestuur van het bezette gebied in dezelfde mate, als de wettelijke Regeering daartoe verplicht was.

Artikel 49

Indien, buiten en behalve de belastingen in het vorig artikel bedoeld, de bezetter in het bezette grondgebied andere heffingen in geld doet, kan dit slechts geschieden ter voorziening in de behoeften van het leger of van het bestuur van dat grondgebied.

Artikel 50

Geenerlei gemeenschappelijke straf, in geld of van anderen aard, mag worden uitgevaardigd tegen de bevolkingen op grond van persoonlijke handelingen, waarvoor zij in haar geheel niet als hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden beschouwd.

Artikel 51

Geene heffing geschiedt dan krachtens een schriftelijk bevel en onder verantwoordelijkheid van een bevelvoerenden generaal.

De heffing geschiedt, voor zooveel mogelijk, naar de regels geldende voor de grondslagen en de verdeeling der bestaande belastingen.

Voor elke betaling wordt een ontvangbewijs aan de belastingplichtigen uitgereikt.

Artikel 52

Requisitiën in natura en persoonlijke diensten kunnen van de gemeenten of van de bewoners niet worden geëischt, dan ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger. Zij moeten in verhouding staan tot de hulpmiddelen van het land en van dien aard zijn, dat zij voor de bevolkingen niet de verplichting medebrengen om aan de krijgsverrichtingen tegen haar vaderland deel te nemen.

Deze requisitiën en deze diensten worden slechts met machtiging van den bevelhebber in de bezette plaats gevorderd.

De leveringen in natura worden, voor zooveel mogelijk, dadelijk betaald; kan dat niet geschieden, dan worden zij door ontvangbewijzen gestaafd en heeft de betaling der verschuldigde sommen zoo spoedig mogelijk plaats.

Artikel 53

Het leger, dat een gebied bezet, kan slechts in bezit nemen het gereede geld, de fondsen en de invorderbare waarden, die aan den Staat toebehooren, de wapendepots, vervoermiddelen, magazijnen en voorraden, en, in het algemeen, alle roerende eigendommen van den Staat, die van zoodanigen aard zijn, dat zij voor de krijgsverrichtingen kunnen dienen.

Alle middelen te land, ter zee en in de lucht tot de overbrenging van berichten, tot vervoer van personen of zaken dienende, buiten de gevallen beheerscht door het zeerecht, de wapenvoorraden en, in het algemeen, elke soort krijgsmunitie, kunnen worden in beslag genomen, zelfs indien zij aan bijzondere personen toebehooren, maar moeten worden teruggegeven en de schadeloosstellingen worden bij den vrede geregeld.

Artikel 54

De onderzeesche kabels, welke een bezet gebied met een onzijdig gebied verbinden, kunnen slechts in geval eener volstrekte noodzakelijkheid worden in beslag genomen of vernietigd. Zij moeten eveneens worden teruggegeven en de schadeloosstellingen worden bij den vrede geregeld.

Artikel 55

De Staat, die een gebied bezet heeft, mag zich slechts beschouwen als beheerder en vruchtgebruiker