Pagina:Verdrag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land 1907.pdf/7

Deze pagina is proefgelezen

Behalve de verbodsbepalingen door bijzondere verdragen vastgesteld, is het met name ontzegd:

a, vergift of vergiftigde wapenen te bezigen;
b, personen behoorende tot het vijandelijk volk of leger, verraderlijk te dooden of te verwonden;
c, een vijand te dooden of te verwonden die, de wapenen nedergelegd of geen middelen tot verdediging meer hebbende, zich op genade of ongenade heeft overgegeven;
d, te verklaren, dat geen kwartier wordt verleend;
e, wapenen, projectielen of stoffen te bezigen, die noodelooze smarten kunnen veroorzaken;
f, onrechtmatig gebruik te maken van de parlementaire vlag, de nationale vlag of de militaire onderscheidingsteekenen en de uniform van den vijand, alsmede van de onderscheidingsteekenen van het Verdrag van Genève;
g, vijandelijke eigendommen te vernielen of in beslag te nemen, behalve in geval dat vernielen of in beslag nemen door oorlogsnoodzaak gebiedend wordt gevorderd;
h, de rechten en vorderingen der onderdanen van de tegenpartij vervallen, geschorst of niet ontvankelijk in rechten te verklaren.

Eveneens is het een oorlogvoerende verboden de onderdanen der tegenpartij te dwingen deel te nemen aan krijgsverrichtingen, gericht tegen hun land, zelfs in het geval dat zij vóór den aanvang van den oorlog in zijnen dienst waren geweest.

Artikel 24

De krijgslisten en het bezigen van de middelen, noodig om zich inlichtingen te verschaffen nopens den vijand en het terrein, worden beschouwd als geoorloofd.

Artikel 25

Het is verboden steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet verdedigd worden, met welke middelen ook aan te vallen of te bombardeeren.

Artikel 26

De bevelhebber der aanvallende troepen moet, alvorens tot het bombardement over te gaan, en behoudens het geval van een aanval stormenderhand, alles doen wat van hem afhangt om de overheden daarvan te verwittigen.

Artikel 27

Bij de belegeringen en bombardementen moeten alle noodige maatregelen genomen worden om de gebouwen gewijd aan de eerediensten, aan de kunsten, de wetenschappen en aan de weldadigheid, de geschiedkundige gedenkteekenen, de hospitalen en de plaatsen, waar zieken en gewonden bijeengebracht zijn, zooveel mogelijk te sparen, op voorwaarde, dat zij niet gelijktijdig voor een militair doeleinde worden gebruikt.

Het is de plicht der belegerden die gebouwen of plaatsen van verzameling aan te duiden door bijzondere, goed zichtbare teekenen, die vooraf ter kennis van den belegeraar worden gebracht.

Artikel 28

Het is verboden zelfs eene stormenderhand genomen stad of plaats aan plundering over te leveren.

HOOFDSTUK II. Van de spionnen.

Artikel 29

Als spion kan alleen beschouwd worden de persoon, die heimelijk of onder valsche voorwendsels, in den kring der krijgsverrichtingen van eenen oorlogvoerende inlichtingen inwint of tracht in te winnen, met het oogmerk die aan de tegenpartij mede te deelen.

Alzoo worden de niet vermomde militairen, die in het gebied der krijgsverrichtingen van het vijandelijk leger zijn binnengedrongen, ten einde inlichtingen in te winnen, niet als spionnen beschouwd.

Evenmin worden als spionnen beschouwd: de militairen en de niet-militairen, die, belast met het