Artikel 38
De wapenstilstand moet officiëel en tijdig aan de bevoegde overheden en aan de troepen worden bekend gemaakt. De vijandelijkheden worden onmiddellijk na de bekendmaking of op het bepaalde tijdstip geschorst.
Artikel 39
Het hangt van de verdragsluitende Partijen af om in de bepalingen van den wapenstilstand het verkeer vast te stellen, dat op het oorlogstooneel mag plaats hebben met de bevolkingen en tusschen hen onderling.
Artikel 40
Elke ernstige schennis van den wapenstilstand door eene der partijen geeft aan de andere het recht dien op te zeggen en zelfs in een dringend geval de vijandelijkheden onmiddellijk te hervatten.
Artikel 41
De schennis van de bepalingen van den wapenstilstand door particulieren, die uit eigen beweging handelen, geeft slechts recht om de bestraffing der schuldigen, en, zoo daartoe aanleiding bestaat, schadevergoeding voor de geleden verliezen te vorderen.
Afdeeling III. Van het militair gezag op het grondgebied van den vijandelijken Staat.
Artikel 42
Een grondgebied wordt als bezet beschouwd, wanneer het zich feitelijk bevindt onder het gezag van het vijandelijk leger.
De bezetting strekt zich slechts uit over die deelen van het grondgebied, waar dit gezag gevestigd en in staat is zich te doen gelden.
Artikel 43
Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van dengene, die het gebied heeft bezet, neemt deze alle maatregelen, die in zijn vermogen staan, ten einde voor zooveel mogelijk de openbare orde en het openbaar leven te herstellen en te verzekeren en zulks, behoudens volstrekte verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten.
Artikel 44
Het is aan eenen oorlogvoerende verboden de bevolking van een bezet gebied te dwingen inlichtingen te geven over het leger van den anderen oorlogvoerende of over zijne verdedigingsmiddelen.
Artikel 45
Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te noodzaken trouw te zweren aan de vijandelijke Mogendheid.
Artikel 46
De eer en de rechten van het gezin, het leven der personen en de bijzondere eigendom, alsmede de godsdienstige overtuiging en de uitoefening van de eerediensten moeten worden geëerbiedigd. De bijzondere eigendom kan niet worden verbeurd verklaard.
Artikel 47
Plundering is uitdrukkelijk verboden.