Pagina:Vergif.djvu/189

Deze pagina is proefgelezen
191

de vraag te doen, zooals die woordelijk luidde,—daar waren er een heeleboel anderen, die sleohts enkele stukjes bebouwden grond bezaten, terwijl het overige bij hen een slangenhof vol vraagteekens was.

Nu had proost Sparre de gewoonte om in die hersens te zoeken naar die kleine stukjes bebouwden grond; en als hij merkte dat er eenige woorden flink vastgespijkerd zaten in een van de armste hoofden, dan noteerde hij dat in een zakboekje.

Als hij dan op den grooten dag in de kerk de aannemelingen in het bijzijn der gemeente ondervroeg, was het verbazingwekkend om te hooren hoe hij van onderwerp tot onderwerp sprong, de vragen heen en weer wierp en altijd den aannemeling voorbereid en goed voorbereid vond.

Proost Sparre was zelf erg bang voor zijn geheim. In het kleine notitieboekje stonden er alleen maar cijfers, die voor den oningewijde er uitzagen als de nummers, die hij de kinderen onder de les gaf. Maar hij was alleen daarom bang, omdat hij zeer goed inzag hoe gemakkelijk zijn handelwijze verkeerd begrepen en scheef uitgelegd kon worden.

Tegenover zijn eigen geweten daarentegen, was hij volkomen rustig.

Want waar de gaven des geestes nu eenmaal zoo ongelijk verdeeld zijn, en waar Pontoppidan