Pagina:Vergif.djvu/235

Deze pagina is niet proefgelezen

237

den avond, toen Mordtmann met heel de hartstochtelijke scene op zijn gelaat leesbaar, de kamer uitkwam,—zoodat de professor het in een seconde begreep,—hij sloeg met zijn stok tegen de steenen, maar hij voelde op het zelfde oogenblik dat dit de laatste maal was, dat hij het vermocht te doen.

Een paar dagen had hij zoo voorbij laten gaan; maar vandaag was hij thuis gekomen om dat alles aan zijn vrouw te zeggen,—alles, zooals het geweest was van den eersten dag af tot heden. Hij dacht niet langer aan het vernederende; hij wilde zich beklagen,—daar had hij recht op; hij wilde haar tot haar plicht terugroepen, die een rechtschapen vrouw niet kon ontkennen en waar aan zij zich niet zou kunnen onttrekken.

Maar toen kwam juist dat onaangename nieuwtje, waarmee zij hem ontving;—zoo onplezierig en zoo heelemaal niet vermoed. En toen miste hij de bedachtzaamheid, waaraan hij met zooveel moeite had vastgehouden; hij was geheel buiten zich zelf geweest, toen hij haar die laatste beleediging naar het gelaat geworpen had.

Hij had haar willen zeggen,—hij was gekomen om haar te zeggen,—dat hij haar niet langer vertrouwde, dat hij was beginnen te twijfelen; hij wilde haar waarschuwen, haar smeeken of hard tegen haar optreden, al naar gelang van de wending die het gesprek nam.