den gedachtengang van haar jeugd, dan kon haar een zwaarmoedigheid overvallen, die er haar, als het ware, een voorgevoel van gaf, hoe deze scheuring in haar leven tot niets goeds kon leiden.
Abraham trok eerst gezichten tegen Marius, maar verviel daarna al gauw in droomerijen over zijn droevig lot. Marius daarentegen luisterde en hij begon zich te interesseeren voor dat geweldige gehouw rechts en links, steeds in oorlog en met het zwaard in de hand,—precies zooals zijn eigen leven onder de stinkdieren.
"Daar is vader," viel Abraham in.
Mevrouw Lövdahl hield op toen hij binnenkwam; maar las toch het hoofdstuk voor zich zelf uit, eer zij het boek sloot.
De professor was in hemdsmouwen en met opgeslagen manchetten; hij droogde zijn handen aan een handdoek.
"Goeden avond, jongens! Wat lees je hun voor, Wenche?"
"Snorre!" zei Abraham glimlachend tegen zijn vader.
"Phhhh! Ja, dat kon ik wel denken. Dat is ook nog al iets om te lezen voor beschaafde jongelui!"
"De heldenbedrijven van onze dappere voorouders?" antwoordde mevrouw Lövdahl slagvaardig.