Terwijl Marius Gottwald zijn avondeten gebruikte, vertelde hij onophoudelijk van Abraham; maar zijn moeder begreep maar niet hoe mevrouw Lövdahl met haar zoon kon vechten.
"O, ge begrijpt wel, het was maar uit de grap, moeder!" riep Marius beleedigend; "ge weet toch wel dat het maar gekheid was."
"Ja, ja, natuurlijk," antwoordde mevrouw Gottwald, om hem te kalmeeren; maar haar hoofd kon er zich niet in denken hoe zij ooit met kleinen Marius zou kunnen vechten, al was het ook tienmaal gekheid.
"Mevrouw" Gottwald, zooals de stad haar beleefdheidshalve noemde, ofschoon iedereen wist dat zij niet getrouwd was geweest, was eenige jaren geleden van den Oostkant van het land gekomen met een kleinen jongen en wat geld. Professor Lövdahl, wien zij door een collega aanbevolen was, hielp haar aan een modezaak die mevrouw Lövdahl uit al haar macht steunde.
Achter den winkel had zij haar kleine woonkamer en daarnaast lagen haar eigen slaapkamer en die van Marius; de rest van het huis werd ingenomen door de keuken en de entrée; en boven had zij een paar huurders.
Zoodra Marius gegeten had, zei hij: "Leg dien hoed nu weg, moeder! we moeten gauw aan 't leeren."