het land, een voorzichtige regeering. Geloof me, mevrouw! ons onderwijs kan zich meten met dat van alle europeesche landen en staat in een godsdienstig en zedelijk opzicht zeker boven dat van de meeste."
"Ja, maar als ik nu met mijn eigen oogen zie, dat het verkeerd gaat, heelemaal, dol verkeerd! wat moet ik dan doen?"
Ze lachten allemaal goedig om die ijverende mevrouw en zij lachte mee, ofschoon ze in vollen ernst was.
"U is—hm! u is al een heel strenge dame," zeide de rector glimlachend en zijn grooten neus met snuif vullend, "wij mannen van de school zijn hier juist nog al talrijk en we moeten ons wel heel schuldig voelen."
"O excuseer me, heeren! daar heb ik niet aan gedacht; dat weet u immers allemaal, niet waar?"
—zij zag met haar vriendelijk lachje van den een naar den ander, "dat is mijn ongelukzalig Bergensch bloed, zooals Carsten zegt. Als ik eenmaal een idee heb, dan moet ik praten, ronduit praten; en nu heb ik inwendig al lang een vermoeden, dat het met het schoolwezen heel verkeerd loopt."
Van de schoolmannen bevond zich behalve de rector nog in de kamer de docent Abel, die er op gesteld was dat er over gesproken werd, hoe