Pagina:Vergif.djvu/96

Deze pagina is gevalideerd
98

Maar het crucifix werd neergehaald en verstopt; door de lange gangen en langs de uitgesleten wenteltrappen vluchtten bange monniken en naar binnen stormden in huiden gekleede mannen met bloedige bijlen, plunderden kisten en banken, zochten zilveren bekers en heilig vaatwerk bijeen, haalden de monniken te voorschijn en pijnigden hen om de kloosterschatten, zetten den bisschop na door heel den hof, door de geheime gang, tot op het hoogaltaar, waar zij hem neerhieuwen zoodat het bloed langs de steenen in het koor liep.

En de kleine visschersstad, die zich met haar nauwe straten en houten huizen schuchter tegen de kloostermuren aandrukte, brandde geheel af en het vuur vernielde kerken en kapellen.

Maar langzamerhand groeiden die kleine houten huizen weer op; zware boeten en rijke gaven stroomden op nieuw in den bisschopshof; de tienden van zee en van land en de mooie zilveren skillingen moesten denzelfden weg op en het wemelde van vreemde monniken en kanunniken, zoowel vette dikke Engelschen als zwartharige broeders uit het Zuiden met fijne gelaatstrekken.

Macht en geleerdheid deden muren en torens weer verrijzen en wierook vervulde de prachtige kerk, waar de monniken zongen voor de visschers