Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/120

Deze pagina is gevalideerd

DERDE AFDEELING.
Van den Koning.

1. De Koning heeft bij uitsluiting, en zonder bepaling, de volle uitoefening der Regering, en van alle de magt, benoodigd, om de uitvoering der Wetten te verzekeren, en dezelve te doen eerbiedigen. Hij begeeft de Burgerlijke en Militaire Ambten en Bedieningen, waarvan de benoeming bij de vorige Wetten aan den Raadpensionaris is toegekend. Hij heeft het volstrekt genot der Preeminentiën en Voorregten, tot nu toe aan deze Waardigheid verknocht.

De Munten van den Staat worden met zijn beeldtenis geslagen.

Het regt wordt in zijn naam uitgeoefend.

Hij heeft 't regt van gratie, abolitie, of remissie van straffen, bij Regterlijke Vonnisse opgelegd, te verleenen ; niettemin vermag Hij dat regt niet uitteoefenen, dan na alvorens in geheimen Rade de Leden van 't Nationaal Geregtshof te hebben gehoord.

2. Bij den dood des Konings zal de bewaring van den minderjarigen Koning steeds toebetrouwd zijn aan de Koninginne Moeder, en bij ontstentenis aan zoodanig Persoon als daartoe door den Keizer der Franschen zal worden aangewezen.

3. De Regent zal voorzien zijn van eenen Raad van Nationale, waarvan de zamenstelling en attributiën bij eene bijzondere Wet zullen worden bepaald.

De Regent zal niet Persoonlijk verantwoordelijk zijn voor de daden zijner bestiering.

4. De bestiering der Koloniën, en van alles wat derzelver innerlijke Regering betreft, behoort bij uitsluiting aan den Koning.

5. De Algemeene bestiering des Koninkrijks is, onder 't onmiddelijk beleid van vier Ministers van Staat, door den Koning te benoemen ; te weten :

Een Minister van Buitenlandsche Zaken ;

Een Minister der Zee- en Landmagt ;

Een Minister der Financiën ; en

Een Minister der Binnenlandsche Zaken.

VIERDE AFDEELING.
Van de Wet.

1. De Wet word in Holland vastgesteld door de vereeniging van 't Wetgevend Ligchaam, zijnde de Vergadering van Hun Hoog Mogende, en van den Koning.

Het Wetgevend Ligchaam zal bestaan uit 38 Leden, gekozen voor vijf jaren, en benoemd in de volgende evenredigheid, te weten :

Van 't Departement van Holland  17 Leden.

Van Gelderland    4 ———

Van Braband 4 ———

Van Vriesland3 ———