Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/122

Deze pagina is gevalideerd

CONSTITUTIE
VAN
1806.



EERSTE AFDEELING.
Algemeene bepalingen.

Artikel 1.

De Regering van Holland is Monarchaal, gewijzigd en geregeld door de Constitutie.

2. Het groot beginzel der Maatschappelijke Vrijheid beslaat daarin, dat de Wet gelijke Regten verzekere en gelijke Pligten oplegge aan alle Burgers, zonder onderscheid van rang of geboorte.

Alle Privilegien in het Stuk van Belastingen blijven vernietigd.

3. Ieder is onschendbaar in zijne Woning ; zijnes ondanks mag niemand in dezelve treden, ten zij uit krachte van een bevel der daar toe bevoegde Magt.

4. Niemand kan in hechtenis genomen worden dan volgens de Wet; niemand kan veroordeeld worden, dan door den Regter, dien de Wet ben toekend, en na alle middelen van verdediging, bij de Wet bepaald, te hebben gehad.

5. leder Burger heeft het regt, om Verzoeken of Voordragten aan de daar loe bevoegde Magt schriftelijk inte dienen; mits die persoonlijk, en niet uit naam van meerderen worden onderteekent, welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wegens Ligchamen, wettig zamengesteld, en als zoodanig erkend en dan nog niet anders dan over onderwerpen, tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende.

6. De Koning en de Wet verlenen gelijke bescherming aan alle Godsdiensten, welke in den Staat worden uitge- ocfend door hun gezag wordt bepaald al het geen nood- Bakelijk geoordeeld wordt, betreffende de organisatie, de bescherming en de uitoefening van alle Eerediensten.

Alle uitoefening van Godsdienst wordt binnen de Muren van de Kerken der verschillende Gezindheden bepaald.

7. De Burgerlijke, Staatkundige en Godsdienstige Wetten, tegenwoordig in Holland in gebruik, waar van de uitoefening overeenkomstig is met de bepalingen van het Tractaat op den 24 Mei dezes jaars tusschen Zijne Majesteit den Keizer der Franschen en Koning van Italiën en de Bataafsche Republiek gesloten, zijn in haar geheel bewaard : zij kunnen niet worden veranderd dan door de Wet.

8. Geene verandering zal in het gehalte of gewigt der