32. De Koning is het Opperhoofd van de Vloten en Legers. De militaire rangen worden door Hem bepaald en toegewezen.
33. De Koning heeft de aanstelling van alle Buitenlandsche Ministers, alle Zee- en Land-Officieren, alle Nationale Ambtenaren van den Staat, alle de Officieren van Justitie, en eindelijk van alle de Leden van Regtbanken, tot de zaken van het Algemeen Bestuur behoorende.
De Leden van de Nationale Rekenkamer en van het Nationaal Geregtshof, mitsgaders de Procureurs-Generaal bij dit Geregtshof en bij de Departementale Geregtshoven, worden gekozen op den voet, bij 45 en 72 bepaald.
34. De Koning zorgt voor de veiligheid en de waardigheid van den Staat, voor de handhaving en naarkoming der Wetten, voor de ongeftoorde administratie der Justitie , als mede voor de Hooge Politie, zoo wel in Burgerlijke als Kerkelijke Zaken.
35. De Koning bekrachtigt alle Tractaten en Overeenkomsten met vreemde Mogendheden. — Dezelve worden als Wetten afgekondigd , na door den Koning aan de Vergadering van Hun Hoog Mogende te zijn mede gedeeld.
De geheime Artikelen zijn onder deze mededeling niet begrepen; zij mogen echter niet strijdig zijn met de openbare Artikelen.
36. De bestiering der Koloniën, en van alles wat derzelver innerlijke Regering betreft, behoort bij uitsluiting aan den Koning.
37. De Munten van Staat worden met de Beeldtenis van den Koning geslagen.
38. De Koning heeft het regt van gratie, abolitie of remissie van straffen, bij Regterlijke Vonnissen opgelegd. Niet te min vermag Hij dat regt niet oefenen, dan na alvorens de Leden van het Nationaal Geregtshof in geheimen Rade te hebben gehoord.
39. De Koning opent en sluit de zittingen van het Wetgevend Ligchaam.
40. De Koning begeeft zich in Perfoon naar de Vergadering van Hun Hoog Mogende, zoo dikwijls hij zulks zal goedvinden.
De functiën van President der Vergadering houden op gedurende den tijd, dat de Koning zich in dezelve bevindt.
De Vergadering van Hun Hoog Mogende raadpleegt nimmer in tegenwoordigheid des Konings.
De Concept-Wetten worden namens den Koning bij deze Vergadering ingediend, door eene Commissie uit den Staats-Raad.
41. De Koning heeft het opperbestuur van de Nationale Geld-middelen. Hij bepaalt de vaste Jaarwedden der Nationale Ambtenaren.