Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/140

Deze pagina is gevalideerd

— Utrecht . . . . . . . 3.
— Vriesland . . . . . 5.
— Overijssel . . . . . 4.
— Groningen. . . . . 4.
— Braband . . . . . . 7.
— Drenthe. . . . . . . 1.

57. Zij hebben zitting gedurende drie jaren. Een derde van hen valt jaarlijks uit volgens een daarvan te maken rooster. De eerste aftreding zal plaats hebben met den 1 November 1817.

De uitvallende zijn dadelijk weder verkiesbaar.

58. Het blijft aan den Souvereinen Vorst voorbehouden, om in het vervolg eene wet voor te dragen, waardoor aan de Edelen of Ridderschappen uit elke Provincie of Landschap een zeker evenredig aandeel onder het getal der leden van de Staten Generaal wordt verzekerd, ten minste een vierde van het geheele getal.

59. Tot leden der vergadering van de Staten Generaal zijn alleenlijk verkiesbaar Nederlanders, bereikt hebbende den vollen ouderdom van dertig jaren en daar te boven, zijnde Ingezetenen van de Provincie of Landschap waaruit zij worden genoemd. Zij mogen elkanderen niet nader bestaan dan in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.

60. De leden der Staten Generaal kunnen niet te gelijk zijn leden van eenig regterlijk kollegie of van de Rekenkamer, noch ook eenigen aan den Lande comptabelen post bekleeden.

De leden der Staten Provinciaal, in de Staten Generaal geroepen wordende, houden op leden der Staten Provinciaal te zijn.

Voorts kunnen tot de Staten Generaal niet benoemd worden Zee- of Land-Officieren, welke eenen minderen rang dan dien van Hoofdofficier hebben.

Geene der andere hooge ambtenaren zijn van die benoeming uitgesloten.

61. De titel van de vergadering der Staten Generaal is, Edel Mogende Heeren.

De leden der vergadering genieten 's jaars f 2500.

62. Alle de leden der Staten Generaal stemmen voor zich zelven en zonder last van of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn.

Bij het aanvaarden hunner functiën doen zij, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed:

« Ik zweer, (belove) dat ik eerst en boven al de
« grondwet der Vereenigde Nederlanden zal onderhouden
« en handhaven; dat ik wijders de onafhankelijkheid
« van den Staat, de vrijheid en de welvaart van des-
« zelfs Ingezetenen, met alle mijne krachten, bevorderen
« zal, zonder aanzien van provinciale of van eenige
« andere dan algemeene belangen.
 « Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig."