Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/148

Deze pagina is gevalideerd

aan den Souvereinen Vorst aanbieden, ten einde daaruit de keuze te doen.

De Souvereine Vorst heeft de directe aanstelling van den Procureur-Generaal bij gemelde Hoven.

110. Het beleid der criminele Justitie in de Vereenigde Nederlanden wordt bij uitsluiting van alle andere tot nu bestaan hebbende geregten, aan de Hoven provinciaal, of aan daartoe, zoo veel noodig, opterigten regtbanken toevertrouwd.

111. Het beleid der civiele Justitie wordt opgedragen aan zoodanige regtbanken, als daartoe nu of in der tijd noodig bevonden worden.

112. Voor het overige wordt de zamenstelling en magt der Hoven, zoo wel als die van de verdere criminele en civiele Regtbanken, onder den naam van Hooge Vierscharen, Schepenenbanken, of anderen, en het gezag der Procureurs Generaal, Hoofd-Officieren en Baljuwen door de wet bepaald.

113. De leden en ministers van den Hoogen Raad en provinciale Geregtshoven, benevens de Procureurs Generaal bij dezelve, worden voor hun leven aangesteld. De tijd der bediening van alle andere regters wordt bij de wet bepaald.

Geen regter mag gedurende den tijd zijner bediening van zijnen post worden ontslagen, dan op eigen verzoek of bij regterlijk vonnis.

114. De wet regelt de judicature van de overtredingen op het stuk van alle belastingen zonder onderscheid.

115. Er zal een Hoog Militair Geregtshof zijn, voor hetwelk het krijgsvolk te water en te lande, wegens alle delicten, door hen gepleegd, zal worden te regt gesteld, volgens de nadere bepalingen bij de wet vast te stellen.

116. Het krijgsvolk te water en te lande is, met betrekking tot alle civiele zaken, onderworpen aan den burgerlijken regter.


VIJFDE HOOFDSTUK.
Van de Financie.

117. De Souvereine Vorst en de Staten Generaal gezamenlijk zijn alleen en bij uitsluiting bevoegd tot het heffen en regelen van belastingen.

De belastingen, bij het aannemen dezer grondwet bestaande, blijven op denzelfden voet, tot dat er anders over beschikt worde bij de wet.

118. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat.

119. Het toezigt en de zorg over de zaken van de Munt met den aankleve van dien, en de beslissing der questiën over het allooi, essai, en wat dies meer is, wordt opgedragen aan een kollegie onder den titel van Raden en Generaalmeesters van de Munt, achtervolgens