VIERDE AFDEELING.
Van het Regentschap.
43. [1] Gedurende de minderjarigheid van den Koning, wordt het Koninklijk gezag waargenomen door eenen Regent. Deze Regent wordt door den regerenden Koning en de Staten-Generaal in eene vereenigde zitting der beide kamers te voren benoemd.
Op gelijke wijze kan worden vastgesteld de opvolging in het regentschap, tot des Konings meerderjarigheid toe. (G. W.38.44,46,51.)
44. Wanneer bij het leven van den overleden Koning geene schikking omtrent het regentschap is gemaakt, wordt daarin door de Staten-Generaal, volgens de bepaling in Art. 24 vergadert en zamengesteld, voorzien.
Ingevalle de opvolging in het regentschap niet is geregeld, kan dezelve door eenen Regent en de Staten-Generaal als voren gezamenlijk worden beraamd. (G. W. 49. 99, 231.)
45. De Regent legt in eene vereenigde zitting van de beide kamers der Staten-Generaal in handen van den voorzitter den navolgendeneed af:
steeds zal onderhouden en handhaven, en dat ik daarvan
bij geene gelegenheid, of onder geen voorwendsel hoegenaamd, zal afwijken of gedoogen dat daarvan afgeweken worde.mijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw
Regent schuldig is en behoort te doen.46. [2] Het Koninklijk gezag wordt mede waargenomen door eenen Regent, ingevallen de Koning buiten staat ge- raakt de Regering waar te nemen.
Wanneer aan den Raad van State zamengesteld uit de
leden daarin gewone zitting hebbende, en de hoofden der