Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/180

Deze pagina is gevalideerd

over hunne huishoudelijke belangen, en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen welke echter in geen geval met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogen zijn.

Zij zenden afschriften van dezelve aan de Staten der Provinciën blijvende het voorts den Koning onverlet, om ten allen tijde inzage te vorderen en zoodanige bevelen te geven, als hij vermeent te behooren.

156. [1] De plaatselijke besturen zijn gehouden en verpligt de begrooting hunner inkomsten en uitgaven aan de Staten over te leggen, en gedragen zich naar hetgeen dienaangaande door gemelde Staten noodig geoordeeld wordt.

157. [2] Voor zoo verre tot goedmaking der plaatselijke uitgaven eenige belastingen mogten noodig zijn, gedragen dezelve besturen zich stiptelijk naar hetgeen deswege bij de algemeene financiële wetten, ordonnantien en bepalingen is vastgesteld.

Alvorens deze belastingen in te voeren, zenden zij de daaromtrent gemaakte ontwerpen, ter goedkeuring aan de Staten der Provinciën, met overlegging tevens van eenen juisten staat hunner behoeften.

Bij het onderzoek daarvan, houden de Staten ook bijzonderlijk onder het oog, dat de voorgedragene belastingen nimmer bezwaren den vrijen invoer en doorvoer van producten van den grond of voortbrengsels van nijverheid van andere Provinciën, steden of plaatsen, boven die van de plaats zelve waar de belasting gelegd wordt.

158. Geene nieuwe plaatselijke belastingen kunnen worden ingevoerd, zonder voorafgaande goedkeuring des Konings.

159. [3] De Staten zenden aan den Koning alle de begrootingen van inkomsten en uitgaven, welke hij vordert.

Ten aanzien van het opnemen en sluiten der plaatselijke rekeningen, worden door den Koning de vereischte voorzieningen voorgeschreven.

160. [4] De gemelde besturen mogen de belangen van hunne plaatsen en derzelver ingezetenen, bij den Koning en de Staten hunner Provinciën voorstaan.


VIERDE AFDEELING.
Algemeene beschikking.

161. [5] Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meerderen worden onderteekend, welk laatste alleen zal kunnen geschieden door of van wege ligchamen wettiglijk zamengesteld en als zoodanig erkend, en in dat geval niet anders dan

  1. G. 1814. a. 95.
  2. S. 1798. a. 194. S. 1801. a. 75. S. 1805. a. 67. Wet 7 August. 1806. a. 7. G. 1814. a. 96.
  3. G. 1814. a. 97.
  4. ibid. a. 98.
  5. S. 1798. A. B. a. 17. S. 1801. a. 10.S. 1805. a. 7. C. 1806. a. 5.