Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/39

Deze pagina is gevalideerd

145. De wijze van vrijwaaring en regtspleeging, om- trend de Leden van het Uitvoerend Bewind, is dezelfde, als die, welke, (bij Tit. III. Afd. IV..) omtrend de Leden van het Vertegenwoordigend Ligchaam is bepaald.

146. Een afgetreden Lid van het Uitvoerend Bewind blijft geduurende twee Jaaren, na deszelfs aftreding, verändwoordlijk wegens zijne handelingen, in die betrekking verrigt ; en mag, geduurende dien tijd het grondgebied der Republiek niet verlaten, dan op last, of met bewilliging, van het Vertegenwoordigend Ligchaam.


TITUL V.
Van de Departementaale en Gemeente-Besturen.


EERSTE AFDEELING.
Algemeene Bepalingen.


147. De Departementaale en Gemeente-Bestuuren zijn Administratieve Ligchaamen, ondergeschikt en verändwoordlijk aan het Uitvoerend Bewind.

In geval van pligt-verzuim, kunnen derzelver Leden door het Uitvoerend Bewind van hunne posten ontzet worden, mids in acht nemende het bepaalde bij Titul IV. Art. 107.

148. Zij zijn gehouden, ieder in zijne betrekking, alle de wetten en bevelen van het Uitvoerend Bewind,hbun toegezonden, zonder verwijl te doen afkondigen, en stiptelijk natekomen of te doen nakomen.

149. Zij vermogen, in geen geval, de uitvoering dier wetten en bevelen zoo min als der Decreeten van Geregtshoven in hun Departement, te vertraagen of te schorsen, noch ook aan hunne Ingezetenen iet, met dezelven strijdig, te gebieden.

150. Zij kunnen, echter aan het Uitvoerend Bewind en door hetzelve aan het Vertegenwoordigend Ligchaam Vertoogen inzenden, hetzij tot voordragt van bezwaar of tot voorstel van nuttige inrigtingen, elk voor zijn bijzonder Departement of Gemeente.

151. Zij mogen met elkanderen in onderhandeling zijn over zaken, die aan hun opzigt zijn toevertrouwd; maar nimmer over de algemeene belangen der Republiek.

152. Elk derzelven doet de gehouden Registers van deszelfs handelingen, iedere zes maanden, veertien da gen lang, op eene vertrouwde plaats, openlijk, ter lezing der Ingezetenen voorleggen.

153. Geen Lid van een Departementaal of Gemeente-Bestuur woont deszelfs raadpleeging bij over zaken, hem zelven of iemand zijner Nabestaanden, tot in den derden graad, betreffende.