Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van
Maandag 9 Augustus 1920, no. 153.
No. 28.
Mevrouw,
De Koninklijke Akademie van Wetenschappen heeft de eer Uwe Majesteit, volgens het voorschrift, vervat in art. 14 van haar Reglement, een verslag aan te bieden van den staat en van de werkzaamheden in het afgeloopen Akademiejaar.
Volgens art. 2. alinea a. is de Akademie in de eerste plaats geroepen „voor de Regering een raadgevend ligchaam te zijn op het gebied, der wetenschap.”
In hoeverre de Akademie aan deze verplichting heeft kunnen voldoen, moge blijken uit het volgende:
In de Mei-vergadering van de wis- en natuurkundige Afdeeling werd door de daartoe aangewezen commissie, bestaande uit de heeren F. M. Jaeger, J . Böeseken, F. A. H. Schreinemakers, Ernst Cohen en P. van Romburgh een gunstig prae-advies uitgebracht over eene uitnoodiging van het Ramsay Memorial Fund tot deelneming van Nederland aan de te stichten Ramsay Memorial Fellowships, waaromtrent aan de Afdeeling door Zijne Exc. den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een verzoek om bericht en raad was gedaan, zooals in het Jaarboek 1919, blz. 98 is medegedeeld. Het prae-advies werd ongewijzigd door de vergadering overgenomen en namens de Afdeeling met een begeleidend schrijven van den 4den Juni 1919 ten advies gezonden aan den Minister.
In het afgeloopen Akademiejaar ontving de wis- en natuurkundige Afdeeling:
Van Zijne Exc. den Minister van Waterstaat:
a. Eene missive d.d. 1 Juli 1919, no. 239, Afd. Waterstaat T, met verzoek om een lid der Afdeeling aan te wijzen, geneigd om zitting te nemen als lid der Commissie van Toezicht op den Geologischen Dienst, op welke missive ten vervolge ontvangen werd eene missive dd. 17 Juli d.a.v., no. 245, Afd. Waterstaat T, met bericht, dat het den Minister