het botanisch Station te Buitenzorg, kon in de buitengewone vergadering der wis- en natuurkundige Afdeeling van de maand Juni door den heer F. A. F. C. Went, namens die commissie worden gerapporteerd. Het rapport concludeerde om den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ter uitzending voor te dragen den heer H. Boschma, assistent aan het zoölogisch laboratorium der gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, hetgeen door de vergadering werd goedgekeurd en vervolgens aan den Minister werd medegedeeld.
Bij Zijner Exc.’s beschikking van 27 September 1919, no. 29421, Afd. K. W., werd, in overeenstemming met het voorstel der Afdeeling, de uitzending van den heer Boschma goedgekeurd en aan hem, boven het subsidie van f 1050, uit het Buitenzorg-fonds, van Rijkswege over 1919 een toelage van f 700 verleend, terwijl de andere helft binnenkort zal worden toegekend.
Tevens verzocht de Minister opgaaf van het tijdstip waarop de heer Boschma van plan zou zijn te vertrekken. Nadat hij van ’s Ministers beschikking en verzoek was in kennis gesteld, werd door den heer Boschma bericht, dat zijn vertrek naar Buitenzorg vermoedelijk in Juli 1920 zal zijn, hetgeen den Minister werd medegedeeld.
Ook aan den Directeur van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg werd bericht gezonden van het aanstaande bezoek van den heer Boschma.
d. Het Zoölogisch Insulinde-Fonds.
Overeenkomstig het voorstel van de commissie van uitvoering van dit fonds werd door het Bestuur der Akademie besloten uit de renten van het fonds over 1919 een subsidie van f 400 te verleenen aan de Ned. entomologische Vereeniging om haar tegemoet te komen in de buitengewone onkosten voor het uitgeven van een supplementdeel van het door die vereeniging gepubliceerde Tijdschrift. Van dit besluit werd de commissie van uitvoering in kennis gesteld, met verzoek daarvan mededeeling te doen aan het bestuur der Entomologische Vereeniging.
In de September-vergadering der wis- en natuurkundige Afdeeling deed de Voorzitter mededeeling van een ingekomen schrijven van de Commissie van uitvoering, waarin er op gewezen werd, dat, volgens bepaling van art. 5 der statuten van het fonds, de commissie van uitvoering, gedurende het leven van den stichter, naast hem uit nog drie leden moet bestaan, van wie er twee door de wis- en natuurkundige Afdeeling der Akademie worden benoemd, die het derde lid assumeeren door een keuze uit de beoefenaars der Zoölogie, geen leden der Akademie zijnde. De benoeming van den heer C. Ph. Sluiter tot lid der Akademie maakte,