Pagina:Verzameling van verslagen en rapporten behoorende bij de Nederlandsche Staatscourant vol 1920 no 028.djvu/5

Deze pagina is proefgelezen
V R 28
5

met verzoek om prae-advies, dat werd uitgebracht in de buitengewone vergadering van Januari en adviseerde tot af­wijzing van het verzoek. De vergadering vereenigde zich met dit prae-advies en nam het over als advies der Afdeeling, dat met een begeleidend schrijven aan den Minister gezonden werd.
b. Eene missive d.d. 22 November 1919. no. 3986, Afd. K. W., met verzoek om advies over een schrijven van den uitgever W. ten Have, te Amsterdam, waarin deze een Rijkssubsidie vroeg voor het uitgeven van een werk van dr. G. Vellenga, te Nieuw-Loosdrecht, getiteld: „Hieronymus van Alphen.”
De Voorzitter stelde het verzoek met het daarbij gevoegde manuscript in handen van de heeren A. Kluyver en G. Kalff, met verzoek om prae-advies, dat in niet gunstigen zin werd uitgebracht in de buitengewone vergadering van Januari en waarmede de vergadering zich vereenigde. Overgenomen als het advies der Afdeeling, werd het met een begeleidend schrijven, aan den Minister gezonden.
c. Eene missive d.d. 30 Januari 1920, no. 108. Afd. K. W., met verzoek om advies aangaande een bij het Ministerie ingekomen subsidieaanvraag van het bestuur der vereeniging „Het Nederlandsch Centraal Filmarchief”.
Door den Voorzitter was het request gesteld in handen van de heeren S. Muller Fzn., P. J. Blok en J. Huizinga om prae-advies, dat door de twee laatstgenoemde leden werd uit­gebracht in de buitengewone vergadering van Februari en adviseerde tot afwijzing van het verzoek.
De heer Muller sprak zijne meening uit in eene afzonder­lijke nota, welke bij het prae-advies werd overgelegd. De ver­gadering, die zich vereenigde met het prae-advies en het overnam als advies der Afdeeling, besloot een afschrift zoo­wel van het prae-advies als van de nota met een begeleidend schrijven, namens de Afdeeling, aan den Minister te zenden.
d. Eene missive d.d. 6 April 1920, no. 1306, Afd. K. W., met verzoek om bericht en raad aangaande een aan den Minister gezonden schrijven van den heer Ferdinando Palmini, te Castellamare di Stabia, waarin deze vroeg om zijne bij het schrijven geveegde, doch reeds gedrukte Latijnsche gedichten in aanmerking te doen komen voor eene bekroning met de gouden medaille, welke jaarlijks wordt toegekend uit het Legaat Hoeufft.
Aan den Minister is geantwoord, dat volgens de bepalin­gen van het testament van den heer Hoeufft., gedichten, welke reeds door den druk zijn vermenigvuldigd, van mede­dinging in den wedstrijd zijn uitgesloten, terwijl voorts voor dien wedstrijd alleen in aanmerking komen zulke gedichten,