Pagina:Wet lidmaatschap koninklijk huis.pdf/2

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 6

Het lidmaatschap van het koninklijk huis wordt niet verkregen bij gemis van het Nederlanderschap en eindigt bij verlies van het Nederlanderschap.

Artikel 7

De vermoedelijke opvolger van de Koning draagt de titel van Prins (Prinses) van Oranje.

Artikel 8

1. De vermoedelijke opvolger van de Koning en de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan dragen de titel «Prins (Prinses) der Nederlanden».

2. De titel «Prins (Prinses) der Nederlanden» kan bij koninklijk besluit uitsluitend worden verleend aan de volgende leden van het koninklijk huis:

a. de echtgenoot of echtgenote van de Koning;
b. kinderen geboren uit een huwelijk van de Koning;
c. de echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning;
d. kinderen geboren uit een huwelijk van de vermoedelijke opvolger van de Koning;
e. zij die krachtens artikel 4 lid zijn van het koninklijk huis.

3.

De titel «Prins (Prinses) der Nederlanden» vervalt met het verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis.

Artikel 9

1. De Koning, diens vermoedelijke opvolger en de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan dragen de titel «Prins (Prinses) van Oranje-Nassau».

2. De titel «Prins (Prinses) van Oranje-Nassau» kan bij koninklijk besluit uitsluitend worden verleend aan leden van het koninklijk huis.

3. Binnen drie maanden na verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis wordt bij koninklijk besluit beslist over het behoud van de titel «Prins (Prinses) van Oranje-Nassau» als persoonlijke titel voor degenen die het lidmaatschap hebben verloren.

4.

Bij het koninklijk besluit genoemd in het derde lid kan tevens de geslachtsnaam worden bepaald. Artikel 5, eerste tot en met elfde lid, en artikel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

Artikel 10

Degenen die titels en namen dragen krachtens de koninklijke besluiten van 26 oktober 1937 (Stb. 1937, nr. 5) en 2 januari 1967 (Stb. 1967, nr. 1), behouden deze.

Artikel 11

De koninklijke besluiten bedoeld in deze wet, worden genomen op voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie en in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 12

De Wet lidmaatschap koninklijk huis wordt ingetrokken.

Artikel 13

[Wijzigt de Wet op de adeldom.]