Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/18

Deze pagina is proefgelezen

Art. 69.

Tegenwoordige ambtenaren, niet bezittende de vereischten in deze wet bepaald, zullen niettemin weder in dezelfde of ſoortgelijke regterlijke posten kunnen worden benoemd en gecontinueerd.

Art. 70.

Het vereischte van gegradueerd te zijn op eene der univerſiteiten in dit rijk zal niet uitſluiten de zoodanigen, die vóór het arresteren dezer wet elders zijn gepromoveerd, noch ook beletten, dat leden van de oostvrieſche regering, welke niet gegradueerd zijn, in het hoog geregtshof, of de geregtshoven van appèl kunnen verkozen worden.

TWEEDE TITEL.
VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN HET HOOG GEREGTSHOF VAN HET KONINGRIJK.



EERSTE HOOFDSTUK.
VAN DE GESTELDHEID VAN HET HOOG GEREGTSHOF, DEN PRESIDENT, DEN RAAD, EN WIJZE VAN DELIBEREREN.

Art. 71.

Het hoog geregtshof zal beſtaan uit negen leden, de preſident daaronder begrepen, en bij zich hebben een' procureur des Konings, een' griffier en een' ſubſtituut-griffier.

Art. 72.

Zij worden aangeſteld op zoodanige wijze, en moeten hebben zulke vereischten, als bij dit wetboek is vastgeſteld. Zij zullen, alvorens in functie te treden, moeten afleggen den eed door den Koning te arresteren.

Art. 73.

De vergadering van den raad zal gewoonlijk gehouden worden op vijf dagen in elke week, gedurende drie uren daags. Wanneer aan den preſident eenige zaken voorkomen, welke ſpoed vereiſchen, heeft hij het regt, om buitengewone vergaderingen te beleggen. Alle de leden zijn verpligt de vergadering