Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/23

Deze pagina is proefgelezen

Art. 95.

Niemand mag commisſaris of rapporteur zijn in zoodanige zaken, waarin zijn vader, zoon, ſchoonvader, ſchoonzoon, broeder of zwager, als practizijn dient of gediend heeft.

Art. 96.

In de zaken, welke in den raad worden verhandeld, zullen alle de ſtukken, van wederzijden overgegeven, moeten worden gelezen; ten ware eenparig mogt worden begrepen, dat de woordelijke lezing van het een of ander zonder nadeel kon worden achtergelaten.

Art. 97.

Geen der leden zal van de partijen, of iemand anders, mogen ontvangen eenige bewijsftukken, memoriën of iets dergelijks, buiten het geen aan het hof, den preſident of commisſarisſen zal zijn overgegeven.

Art. 98.

In alle zaken, zal de preſident doen hoofdelijke omvrage, brengende het laatſte zijn eigen advis uit.

Art. 99.

Een ieder zal zijne gevoelens met redenen bekleeden, doch met alle beſcheidenheid ſpreken van de verſchillende gevoelens zijner mededelen.

Art. 100.

Niemand zal zijne medeleden onder het adviſeren inſpreken, of daarin hinderlijk zijn: niet te min, wanneer een lid, adviſerende, zich klaarblijkelijk vergist omtrent een of ander feit, of toont niet te vatten van den ſtaat van het geſchil, zal de preſident, of een ander lid, na bekomen permisfie van den preſident, hem zulks kortelijk doen opmerken.

Art. 101.

Niemand vermag, afwezend zijnde, zijn gevoelen door een ander doen voordragen, of ſchriftelijk inzenden, ten ware hij commisſaris of rapportenr ware in de zaak, en door ziekte, of andere wettige redenen, belet werd ten hove te komen; in dat geval zal zijn rapport of advis wel gehoord of gelezen, maar nogtans in het optellen der ſtemmen, of op het opmaken der concluſie, niet mogen worden mede gerekend.

Art. 102.

De preſident zal de concluſie opmaken, bij eenparigheid, volſtrekte meerderheid, of naar het geen de aard der zaken zal komen te vereiſchen.

Art. 103.

De pleidooijen in den raad, of voor commisſarisſen, zullen worden gehouden met ongeſlotene deuren, ten aanhoore van